Scribbles is verhuisd!

Werk uw bookmarks bij: Scribbles heet nu Schrijversblok

www.schrijversblok.nl

woensdag, april 27, 2005

Maandagmiddag, kwart voor vijf

Ik heb mijn tas klaar staan: boek voor in de trein, reserveboek voor als het eerste boek me gaat vervelen, een fles water voor als ik dorst krijg. Kwart voor vijf, dus nog alle tijd om rustig naar het station te wandelen. Schoenen, paraplu, sleutels. Sleutels? Oh nee! Mijn sleutels!

Niet in de kamer op tafel. Ook niet in de keuken? Onder de boodschappen? Nee, alleen mijn portemonnee. Boven misschien? Ik ren de trap op, mijn werkkamer in. Geen sleutels. Wel mijn agenda. Die was ik bijna vergeten! Meenemen en naar beneden rennen. Het is inmiddels dertien voor vijf. De eerste tekenen van lichte paniek. Verdomme! Waarom leg ik die krengen niet gewoon op een vaste plek? Ik heb er nota bene een haak voor in de muur getimmerd…. Precies hier naast de kapstok… Wat krij… Ze hangen aan de haak! Oké. Sleutels: check. Tas : check. Portemonnee… Oh (lelijk woord) waar is mijn (weer een lelijk woord) portemonnee ? Op de klok is het inmiddels negen voor vijf. Bijna het punt van het gegarandeerd missen van de trein. Iedere verdere vertraging en ik kan het vergeten. Dan herinner ik me dat ik mijn portemonnee net nog gezien heb. Boven waarschijnlijk. Trap op, niet struikelen over die trui die nu al een week wacht op een trip naar de wasmand en in blinde paniek mijn werkkamer doorzoeken. Geen portemonnee. Waar was dat (lelijk woord) ding… Keuken! Stommeling! Hij lag in de keuken! Weer de trap af, en bijna toch onderuit vanwege de trui.

De tijd: zeven minuten voor vijf.

Niet goed. Nu mag er niets mis gaan. Portemonnee in de achterzak. Sleutels: check. Tas: check. Paraplu? Laat maar. Geen tijd meer. Rennen. Ik gooi de deur achter me dicht en ren de straat door. Na vijftien meter merk ik dat rennen na een bord pasta niet goed werkt. De steken in mijn zij zorgen dat ik het moet houden op een stevig wandeltempo. Ik ben een watje, besef ik.

De hoek om, langs de IJsselkade en de brug op. In de verte doemt een schip op. Een hoog schip. Met een mast. De brug! Ik ben halverwege, vlak bij de slagbomen. De bel begint te rinkelen. Niets mee te maken. Ik ren door. De bomen zijn al aan het zakken. Even schiet door mijn hoofd dat een bijbaantje het niet waard zou moeten zijn om Indiana Jones-achtige manoeuvres uit te halen. Ik ren door, duik onder de tweede slagboom door en ben aan de andere kant. Ik kijk niet om. Voor me zie ik de trein het station van Kampen binnenrijden. Schijt aan de pasta in mijn maag. Rennen! Het stoplicht staat op rood. De auto’s staan nog stil. Rennen! Net op dat moment zet het verkeer zich in beweging. Niet denken, rennen! Ik moet nog een kaartje kopen. Ik heb geen pinpas dus ik moet de Wizzle in. Een rij. Natuurlijk een rij! De trein staat er al. Drie mensen voor me. Een verveeld kijkend meisje, een Marokkaanse man van mijn leeftijd en… oh nee: een grijze oude dame. Ik voel het: die gaat vragen stellen over abonnementen! Die wil een reisschema! Die wil de prijsstructuur weten van een trip die ze over drie weken gaat maken! Ik haat haar! Wil haar te lijf! Geen rechter zou me… Het valt mee. Ze betaald haar kaartje gepast. Wat een vrouw!

Ik ben aan de beurt.

“Zwolle zonder korting!” roep ik. De jonge verkoper lijkt niet door te hebben wat een zaak van leven of dood dit geworden is. Tergend langzaam haalt hij het wisselgeld tevoorschijn. Hij geeft me het kaartje, dan het losse geld. Muntjes kletteren op de balie en op de grond. Twijfelmoment: geld rapen of niet? Ik graai wat ik nog zie liggen van de vloer en ren het perron op, de trein in. De conducteur fluit. Gehaald.

maandag, april 18, 2005

Er komt een man bij de Chinees...

Het was druk bij de Chinees. Kleine knappe oosterse meisjes in strakke zijden jurkjes noteerden bestellingen die door het luikje verdwenen. Maaltijden kwamen in plastic bakjes uit hetzelfde deurtje en werden vaardig in grauw papier gepakt. Ik gaf mijn standaard gerecht, babi bangang met nasi, op, en ging zitten bij de leestafel. Er waren nog twee stoelen vrij. Een man naast me had de Telegraaf al te pakken dus moest ik het doen met een tijdschrift voor restauranthouders. De deur ging open en er kwam iemand binnen. Hij nam de stoel naast me die nog vrij was. Ik was nu te veel verdiept in een artikel over servetvouwen om echt te kijken. Om me heen stierf het rumoer weg alsof iemand een speech zou gaan houden. Ik liet het tijdschrift zakken. De andere gasten keken strak voor zich uit. De vrouw die aan de beurt was bij de balie bestelde snel een Indische Rijsttafel Met Bami terwijl ze nadrukkelijk niet in mijn richting keek. Reflexmatig voelde ik of er iets raars aan mijn neus hing. Nu viel het me op dat de mensen tegenover me niet alleen stil waren maar met meer dan normale belangstelling de punten van hun schoenen bestudeerden. Een vrouw in de hoek was de enige die wel openlijk naar me keek. Of nee, niet naar mij: naar de man die naast me was komen zitten. Haar ogen waren groot en zweet parelde op haar voorhoofd. Haar mond stond een klein beetje open. Ze zag dat ik naar haar keek en sloeg betrapt de ogen neer. Enigszins bezorgd keek ik nu naar links. Daar zat een man van middelbare leeftijd, gekleed in een ouderwetse bruine regenjas en driedelig pak. Hij was licht kalend en verder volledig onopvallend afgezien van de enorme krop die onder zijn kin hing. Het ding had het formaat van een grapefruit. Het zou een tweede hoofd kunnen zijn maar was volledig glad. Zijn hals zag er uit als een slang die een dier probeert door te slikken dat veel groter is dan hijzelf. Het was fascinerend. Ik kon er mijn ogen secondenlang niet van af houden. De man draaide zijn hoofd in mijn richting. Ik dwong mezelf om in plaats van naar de krop naar zijn ogen te kijken.
‘Goedenavond,’ zei ik.
De man knikte werktuigelijk, gromde wat en negeerde me verder. De krop bungelde een beetje heen en weer. Een aantal gasten keek nu rechtstreeks naar de bult vlees, zoals mensen in slechte films staren naar het horloge van de hypnotiseur.
De deur ging weer open. Een vrouw van een jaar of dertig en een jongetje van hooguit zes jaar oud kwamen binnen. Het ventje praatte met luide stem over wat opa wilde eten en waarom hij geen tank voor zijn verjaardag mocht en herhaalde een aantal maal dat hij geen scherpe dingen wilde eten.
‘Ga maar een kaart pakken,’ zei zijn moeder. Daarna keek ze op, zag de krop en sloeg haar hand voor haar mond. Het kind zag de man nu ook en staarde met grote ogen naar de vlezige homp. De gasten hielden de adem in, en richtten hun aandacht nu op het kind. Zelfs de oosterse serveersters keken nu van het jongetje naar de man en terug, alsof z een belangrijke pingpongwedstrijd volgden. De man met de krop kreeg een rood hoofd en staarde strak naar het rode tapijt.
‘Hij heeft een krop!’ riep ik. Ik stond op en wees naar de man.
‘Een enorme krop!’
De man keek me verbijsterd aan. De andere gasten staarden me ongelovig aan. Monden vielen open en ademhalingen stokten.
‘Kijk dan!’ zei ik vrolijk en op luide toon, ‘Allemachtig. Ik heb nog nooit zo iets gezien!’
Nog steeds zei niemand iets.
Het luikje achter de balie schoof open en twee plastic bakjes werden naar voren geschoven. Een van de serveersters pakte het werktuigelijk in.
‘Nummel tweeënveeltig,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik.
‘Sambal bij?’
‘Graag.’
Ik pakte het plastic tasje aan en liep naar de deur.
‘Goedenavond,’ zei ik en liep naar buiten.

zaterdag, april 09, 2005

Boodschappen zaterdag

Ik hou niet van zaterdagen. Vreselijk, dat besef dat de winkel de volgende dag gesloten is. Met een bijna panisch gevoel check ik of er nog voldoende WC papier in huis is. Minder dan twee rollen? Nieuw pak. Je weet immers nooit.

Genoeg brood? Er ligt nog een heel in de vriezer. Maar misschien krijg ik wel honger. Chips? Melk? Eieren? Gebruik ik eigenlijk ooit wel eieren? Deze doos is nog vol maar over datum. Nieuwe doos eieren dus. Douche schuim? Tandpasta? Asperines? Isolatie-kit? Motor Olie? Dingen waar ik doordeweeks nooit aan denk komen me plots voor als ‘Vreselijk Om Niet In Huis Te Hebben’.

Op weg van huis naar de supermarkt betrap ik mezelf er wel eens op dat ik hardop opsom wat ik nog nodig denk te hebben. Mensen kijken me dan ook regelmatig na met de bezorgde blik van iemand die zich afvraagt of er wel voldoende opvangcentra zijn voor mensen zoals ik. Misschien beeld ik me dit alleen maar in en ontwikkel ik tijdelijke paranoia. Dat is op zich ook niet zo vreemd. Juist op zaterdag trekken commando eenheden van organisaties als Greenpeace, Novib en de Boekenclub de stad binnen. Van een afstandje zie ik al dat ze naar me kijken. Ze zoeken oogcontact. Het meisje met de groene bodywarmer kijkt me verwachtingsvol aan terwijl ik de laatste meters mijn adem al inhoud om te kunnen zeggen dat ik al Donateur ben. Ze kijken dan of ze me niet geloven, maar accepteren het. Zo niet de meer commercieel ingestelde verkopers die mij voor Heel Weinig Geld Heel Veel Boeken kunnen aanbieden.

“Leest u wel eens?”
“Ja hoor,” zeg ik terwijl ik mijn afstand tot de verkoper probeer te vergroten.
“En luistert u wel eens CD’s?” zegt de verkoper die nu flink de pas er in heeft.
“Ik heb echt geen interesse,” zeg ik, nu rennend.
“Maar meneer! Vijf DVD’s naar keuze voor maar vijf euro!” roept de verkoper die dit werk kennelijk doet om zijn Olympische hardloopcarrière te financieren.

Een rijk uitziend gezin met twee kinderen biedt uitkomst. Snel loop ik tussen het gefortuneerde echtpaar door, zodat de Boekenverkoper mijn spoor kwijt is en afgeleid is door de mogelijkheid om Vijf Disney DVD’s als wortel voor de neus van de kinders te hangen. Hij kent de Kracht Van Het Zeuren en ruikt een goede deal. Ik ben vrij!

Maar het moment dat ik het meest vrees is als ik met al mijn (overbodige) boodschappen thuis ben gekomen en bijna zeker weet dat ik Iets Ben Vergeten. Het knagende gevoel, alsof je met de auto de grens van Frankrijk hebt bereikt maar niet zeker weet of je het koffiezetapparaat nou wel of niet hebt uitgedaan.

Ik kijk op de klok. Zes uur. Geen probleem, de winkel gaat op acht uur dicht (leven de vrije openingstijden, de weekendstress kan nu tot ver in de avond door gaan). En als ik dan met mijn vriendin eindelijk ’s avonds op de bank zit uit te blazen en zin heb ik een lekker kopje koffie besef ik dat dit nu juist was dat ik nog niet in huis had. Natuurlijk is het net acht uur geweest. Of nog erger: kwart vóór acht, zodat ik het theoretisch nog kan halen maar eigenlijk de puf niet meer heb zodat ik uiteindelijk kies voor een koffieloze zondag. En dat is bijna net zo erg als een boodschappenzaterdag. Bijna.

vrijdag, april 08, 2005

Mambo

Het is goed om je beperkingen te kennen. Persoonlijk heb ik al geruime tijd geleden vastgesteld (en dit is bevestigd door meerdere getuigen) dat ik niet kan dansen.

Er ontbreken volgens mij bepaalde zenuwbanen tussen mijn brein en de rest van mijn lichaam. Mijn coördinatievermogen is zo slecht dat als ik zou proberen te tapdansen, er ongetwijfeld ruiten zouden sneuvelen. Om nog maar te zwijgen van de schenen van onschuldige omstanders. In het zaaltje ernaast.

Nu heb ik daar geen problemen mee. Er zijn gelukkig in onze moderne tijd nog maar weinig sociale situaties waarin ritmische voetbewegingen en zwierige draaien een vereiste zijn. Vroeger was dat, als ik de oude films mag geloven, heel anders. Er ging blijkbaar geen week voorbij zonder dat mannen en vrouwen zwierig op de maat van een sjiek strijkkwartet over de glanzende dansvloer gleden, elkaar strak in de ogen kijkend onder het maken van deftige opmerkingen als ‘U danst zalig, mevrouw’ en ‘Mag ik even aftikken?’. Dat laatste was dan weer aanleiding voor het after-party event: het duel met de pistolen op twaalf passen afstand. Dansen is tegenwoordig zelden dodelijk.

Maar ik dwaal af. Ik kan, zoals gezegd, niet dansen. Mijn vriendin weet dit. Ze weet dit onder anderen omdat ik met enige regelmaat anekdotes vertel die deze stelling onderbouwen. Zoals de keer dat ik auditie deed voor een musical en tot mijn grote afgrijzen niet onder het dansgedeelte uitkwam. Ik heb nog een video opname van deze gebeurtenis. Mensen die deze band gezien hebben vroegen zich hardop af of ik expres naar links stapte terwijl de rest van de rij naar rechts ging. En niemand wilde geloven dat op tijd in je handen klappen zo’n zware opgave kon zijn. Mijn vriendin heeft deze band gezien.

Ik was dan ook lichtelijk verbaasd toen ze twee weken geleden aankondigde dat ‘wij’ Latijns Amerikaans zouden gaan dansen. Nu vind ik dat ze vaak redelijk creatief omgaat met het woordje ‘wij. Zoals in: ‘wij eten geen vlees’, waarop ik nadrukkelijk de kamer rondkijk wie ze, behalve zichzelf, nog meer bedoelt.

Met ‘wij’ bedoelde ze deze keer echt ‘zij en ik’. Dat bleek toen ik gisteravond inderdaad met lood in mijn schoenen het zaaltje van het cultureel centrum binnenliep, waar een latin-band klaar stond om ons live te begeleiden.

Tot mijn grote opluchting was ik in staat de pasjes die danslerares ons voordeed redelijk te reproduceren zonder de tenen van mijn vriendin te verbrijzelen. Dit was op zich al een overwinning. Dat en het feit dat er deelnemers aanwezig waren die (ik had het niet voor mogelijk gehouden) minder gecoördineerd waren dan ikzelf. Dit waren vooral de muzikanten, die “als ze dat wilden” ook even mee mochten dansen. Vrijwillig is zo’n relatief begrip als je door een grote groep verwachtingsvol wordt aangekeken. Ik leefde mee met deze mensen die hadden gedacht veilig achter hun instrument te blijven maar nu opeens moesten laten zien dat hun heupen ook niet konden draaien.

Het zit ‘em namelijk bij de Mambo in de heupen. En dat is een aspect dat ik nog niet onder de knie heb. (Misschien is dat het probleem: de heupen zitten meestal hoger, al ben ik daar bij mezelf nog niet helemaal zeker van) Niet dat ik me daar door uit het veld liet slaan. Er waren zelfs momenten dat ik daadwerkelijk kon dansen zonder hardop te tellen. Niet lang natuurlijk… En als ik de maat kwijt was kwam dat genante moment dat je een paar tellen stil staat tot je in de muziek het punt herkent dat je weer mee kunt doen. Maar ik had de tijd van mijn leven. Dansgewijs, tenminste. Aan het eind van de les was ik zelfs zo overmoedig dat ik mijn vriendin voorstelde om op dansles te gaan. Wat me terug brengt op mijn eerste opmerking: Ik moet nog veel leren over mijn beperkingen.

woensdag, april 06, 2005

Ontsnapping

Het is zondagochtend, elf uur. Ik zit met koffie in de ene en de krant in de andere hand als de deurbel gaat. Dat kan geen goed nieuws zijn. De vorige keer dat er op zondag iemand voor mijn deur stond was het de politie: mijn auto was gestolen, gejoyride en in de brand gestoken. Goedemorgen!
Ik bereid me dus op het ergste voor als ik de deur open doe. Een man en een vrouw kijken mij grijnzend aan. Er is iets in hun blik waardoor ik de deur meteen wil sluiten.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vraag ik.
‘Wij wilden juist weten of we iets voor u kunnen doen,’ zegt de man. Hij grijnst nog eens breed, waarmee hij mij trakteert op een royaal uitzicht op zijn zwarte tanden. Ik kijk hem niet begrijpend aan en bedwing het André van Duin antwoord ‘Wat kunt u allemaal?’. Dan zie ik de folders in zijn hand. De Wachttoren. Jehova’s Getuigen.
‘Oh. Maar ik heb geen interesse.’
‘Maar denkt u wel eens na over geloof? In Kampen wonen toch veel mensen die daar mee bezig zijn?’
Ik wil antwoorden maar uit mijn ooghoeken zie ik een bruinwitte schicht voorbij schieten. Ik vloek hardop. De Jehova’s kijken me verbijsterd aan.
‘Lucie!’ roep ik. Mijn lapjespoes is ontsnapt. Ze mag niet naar buiten vanwege het drukke verkeer. Ze weet dat en grijpt iedere kans aan om uit te breken.
‘Oh shit!’ Ik ren achter haar aan. Ze schiet onder de dichtstbijzijnde auto en gaat daar net buiten mijn bereik zichzelf rustig zitten wassen. De Jehova’s staan als aan de grond genageld naast mijn nog geopende voordeur.
‘Lucie, kom dan!’ roep ik. Lucie kijkt me geinteresseerd aan, houdt haar kop even scheef en gaat verder met wassen. Ik probeer haar voorzichtig te pakken. Ze ziet dit en zet heel beheerst één stapje naar achteren zodat ze precies buiten mijn bereik zit.
‘Kunt u hier even gaan zitten,’ zeg ik tegen de man met de zwarte tanden.
‘Eh, jawel…’ zegt de Jehova die zich af lijkt te vragen of hij nu wel of niet schuldig is aan deze situatie. Maar hij gaat op zijn knieën naast de auto zitten. Ik ga aan de andere kant op mijn buik liggen.
‘Hoegeboega hoe hoe huuuu!’ roep ik terwijl ik met mijn armen wild onder de auto graai.
De man kijkt naar mij, dan naar zijn vrouw en zegt eveneens op luide toon:
‘Huuu! Hup hup hup!’ tegen Lucie.
Een buurman loopt langs, aanschouwt het tafereel en groet me beleefd. Hij heeft me dit vaker zien doen.
Lucie besluit, dat als ik ‘Hoegeboega’ roep, ik het kennelijk meen. Ze zet het op een lopen in de richting van de voordeur. De vrouw staat daar nog steeds. Lucie schiet naar binnen.
‘Deur dicht! Deur dicht!’ roep ik. Dan besef ik dat mijn sleutels nog binnen liggen.
‘Maar niet helemaal!’
In een vloeiende beweging die ik niet achter haar had gezocht zet ze haar voet tussen de deur voor hij helemaal sluit. Ik zie haar even grimassen van pijn.
‘Dank u,’ zeg ik.
‘Nou, we gaan weer,’ zegt de man, die het stof van zijn knieën slaat.
‘Ja, goede morgen,’ zegt de vrouw die ook zo snel mogelijk weghinkt. Ik kijk ze nog even na voor ik de deur dicht doe.
Lucie komt in de gang naar me toegelopen en snort hard.
‘Brave Lucie,’ zeg ik terwijl ik haar aai.

dinsdag, april 05, 2005

Een taart in vijftig eenvoudige stappen

Men neme een kookboek, wat ingrediënten en een oven. Verbrandt het kookboek en gooi de oven weg. Spuug in de ingrediënten. Vloek meerdere malen. Of gebruik het volgende recept... Op eigen risico...

1) Open het kookboek en zoek de foto van de mooiste chocoladetaart die je ooit gezien hebt
2) Check het recept. Schat het in als ‘redelijk makkelijk’. Geloof de omschrijving waarin staat: ‘voorbereidingstijd: 30 minuten, baktijd 25 minuten’.
3) Ga naar de supermarkt om de ingrediënten te kopen die je niet in huis hebt.
4) Kom thuis. Kijk in de koelkast en de keukenkastjes op zoek naar de dingen die je ‘zeker nog zelf in huis had’.
5) Ga terug naar de supermarkt.
6) Herhaal stappen 3 t/m 5.
7) Herhaal stap 6.
8) Zet de ingrediënten klaar op het aanrecht.
9) Tel de eieren. Er ontbreekt er één. Herhaal stap 7.
10) Lees het recept.
11) Maak het biscuit beslag precies zoals in het recept beschreven staat.
12) Halverwege, ontdek dat je geen ‘Tia Maria likeur’ in huis hebt.
13) Ga naar de slijter. Schrik van de prijs van een miniflesje. Betaal want je bent al zo ver gekomen.
14) Kom thuis, en ga de keuken in.
15) Ontdek dat een onbewaakte kom beslag en twee katten geen goede combinatie zijn.
16) Volg stap 6 t/m 11 opnieuw.
17) Vet de springvorm in.
18) Zoek de springvorm. Hij was toch in het keukenkastje?
19) Haal het keukenkastje leeg. Ontdek dat paspoort dat je al vier maanden kwijt bent en dat je vorige week hebt vervangen. Vloek meerdere malen.
20) Pak de springvorm van bovenop het kastje, waar het al die tijd gewoon in het zicht had gestaan.
21) Bedreig de kat met wurging als hij niet heel snel zijn poot uit het beslag haalt.
22) Aai de kat omdat hij er wel heel schattig uitziet met dat beslag om zijn snor.
23) Zet de ingevette, met beslag gevulde springvorm in de oven.
24) Lees hoe de couverture moet worden gemaakt. Zoek ‘Au Bain Marie’ op.
25) Volgens het plaatje is het ‘Au Bain Marie’ een simpele, schone klus. Bel advocaat om kookboekschrijver wegens misleiding aan te klagen.
26) Mix, terwijl de chocolade smelt, slagroom met basterdsuiker en Tia Maria voor de vulling.
27) Word ongeduldig omdat de vulling niet stijf wil worden. Zet de mixer op de hoogste stand.
28) Gooi de in boter veranderde drab weg.
29) Check de taart. Vloek. Zet de oven aan.
30) Maak de couverture af met de gesmolten chocolade.
31) Besef dat het aantrekken van een wit t-shirt niet de beste beslissing was die je vanmorgen hebt genomen.
32) Doe een tweede poging om de vulling te maken.
33) Ontdek dat je stap drie uit het recept hebt overgeslagen: het maken van chocolade truffels.
34) Twijfel of truffels wel een cruciaal ingrediënt zijn.
35) Haal de taart uit de oven. Neem een beslissing.
36) Herhaal stappen 3 t/m 5.
37) Maak truffels.
38) Bel advocaat opnieuw, dit maak met het argument dat de schrijver van het kookboek wel erg ruim omgaat met het begrip ‘vijf minuten’.
39) Smeer de couverture op de taart.
40) Kijk naar het plaatje.
41) Besef dat de schitterende gladde laag op de foto een resultaat is dat je in dit leven nooit voor elkaar zult krijgen.
42) Leg de truffels een voor een op de taart.
43) Laat een truffel vallen.
44) Haal de haren van de truffel en vraag je serieus af of mensen het zouden merken.
45) Gooi huilend de truffel weg. Hij was je vriend.
46) Zet de taart in de koelkast.
47) Toon de taart aan partner.
48) Bel advocaat opnieuw, deze keer met de vraag of ‘het uitlachen van mijn taart’ een goede verdediging is bij een aanklacht tot doodslag.
49) Laat vriendin leven.
50) Eet de taart.

Schoenenhel

Mijn vriendin vroeg zich af waarom ik het niet erg vind om met haar te winkelen. Het nu volgende verhaal is waar. Alleen de namen zijn veranderd om de verkopers te beschermen.

Onlangs vroeg mijn vriendin of ik mee ging ‘winkelen’. Ze had nieuwe schoenen nodig. “Natuurlijk!” riep ik. En vrolijk wandelde ik achter haar aan, winkel in, winkel uit. Ze paste af en toe iets, keurde het af en wierp dan een bezorgde blik op mij. Ik bleef lachen.

“Vind je het niet vervelend?” zei ze.
“Ben je gek! Je winkelt geweldig!” zei ik. Aan haar blik zag ik dat ze zich probeerde te herinneren waar het dichtstbijzijnde steunpunt voor psychische hulp was.
“Nee echt,” zei ik, “geloof me, winkelen met jou is echt niet erg.”

(Het beeld wordt wazig, harp arpeggio’s klinken, in beeld verschijnt de tekst ‘drie jaar eerder’)

Mijn ‘ex’ had laarzen gekocht. Dit was op zich al een hele prestatie, aangezien ze soms wat moeite had met het maken van een keuze. Dit is een eufemisme. Winkeliers doken in paniek achter de toonbank als ze een winkel binnenkwam. Winkelstraten veranderden in verlaten spooksteden met van die droge bossen stro die door de wind weggeblazen worden zoals in westerns als ze voorbij liep. Bordjes met ‘gesloten’ trilden nog na tegen de deuren van kleding- en schoenwinkels.

Maar goed, ze had een Besluit genomen en voor (schrik niet) 300 gulden een paar redelijk mooie hoge laarzen aangeschaft, die ze aan me wilde laten zien. Ik kende haar al een tijdje dus zei ik zo geloofwaardig mogelijk dat het de Mooiste Laarzen Ooit waren die haar Heel Goed Stonden. Ze waren ook best mooi, maar persoonlijk heb ik nog nooit meer dan tachtig gulden aan schoenen besteed. En dat was voor twee paar samen (tweede paar halve prijs, Scapino). Ik ben tenslotte een man.

De er op volgende week stond in het teken van De Twijfel. Avond aan avond kwam het gespreksonderwerp op slinkse wijze toch weer terecht bij de laarzen.

“Ze waren wel duur, he?”
“Als jij ze mooi vind moet je ze houden.”
“Zijn ze wel echt heel mooi?”
“Nou, als je er over twijfelt moet je ze terugbrengen.”
“Zal ik ze terugbrengen dan?”
“Dat moet je echt zelf beslissen.”

Na een week was ze niet meer in staat over iets anders te praten of te denken dan De Laarzen. Ik vermoedde dat als het nog langer door zou gaan er bij mij binnen niet al te lange tijd sprake zou zijn van lichte hersenbeschadiging.

“Breng ze dan terug als je er niet blij mee bent!”

Wat ze deed. Ze bracht de laarzen terug naar de winkel. Einde verhaal?

“Toch vond ik ze wel heel mooi. Ze pasten perfect. Ach af en toe mag ik toch wel eens iets duurs kopen voor mezelf?”

Een dag later stond een wel heel bekende schoenendoos in haar huiskamer. Waarna een tweede week van Twijfel begon. Wegens succes geprolongeerd: ‘Zal Ik De Laarzen Houden?’.

Op het moment dat ik een straaltje bloed uit mijn oren voelde lopen, en er van overtuigd was dat die schoenen een soort Satanische greep op mijn (op dat moment nog) vriendin hadden besloot ze dat de schoenen toch terug moesten.

“Wil jij ze terugbrengen? Ik durf dat niet zo goed meer.”

Op dat moment had ik ze ritueel willen verbranden in de krater van de Vesuvius als ze het me had gevraagd. Alles om van die krengen af te zijn.

De winkelier keek me begripvol aan toen ik de laarzen op de toonbank legde en vertelde dat “ze zich had bedacht”. Hij was niet boos. Al zag ik dat zijn linker ooglid een nerveuze zenuwtic had ontwikkeld. Hij keek me aan met een blik van ‘Jongen, ik hoef alleen maar schoenen aan haar te verkopen. Jij moet er mee leven’. Ik kreeg dus zonder problemen het geld terug, dat ik aan mijn (ik kan het niet genoeg benadrukken: nu ‘EX’) vriendin teruggaf.

Een week lang was het verdacht stil, op schoengebied. Het leek er op dat het normale leven verder ging. De exorcist kon ik afbellen en het woord ‘laarzen’ werd niet meer genoemd.

“Je zult me wel heel stom vinden,” zei ze op een middag.

Ik keek naar haar voeten en zag wat ze had gedaan. Ik kon het niet geloven. De pijn. De Gruwel… DE GRUWEL!

(Beeld wordt weer wazig, in beeld verschijnt de tekst ‘Heden’)

Mijn vriendin rekende de schoenen af die ze had uitgekozen. Ik was zo trots op haar: de winkelier was niet teruggebracht tot een zielig hoopje ellende, begraven onder een stapel schoendozen, en ik wist zeker dat deze schoenen een definitief thuis hadden gevonden. Ik sloeg mijn arm om haar heen en met een klein huppeltje verlieten we de winkel.

maandag, april 04, 2005

1 april

Het is vrijdagochtend, 1 april. Ik zit achter mijn bureau op de redactie, tussen torenhoge stapels folders die aan het eind van de week in talloze kranten worden gevouwen. Het is de zoveelste commerciële coup van Eduard, onze verkoper, die zijn persoonlijk reputatie heeft verbonden aan deze papierberg. De telefoon gaat. Ik neem op.
‘Hoi, Harry met Eduard. Is Janneke er ook?’
‘Die is aan het dweilen.’
‘Dweilen? Wat dan?’
‘De leidingen of zo. Alle folders zijn papier-maché.’
‘Wat! Dat meen je niet! Oh wat erg!’
Ik zwijg.
‘Owww…. Rotzak! 1 april zeker!’
Mijn collega’s, die nu nieuwsgierig om me heen staan, gieren van het lachen. Ik hoor Eduard door de telefoon rood worden. Hij roept nog iets van ‘ik krijg je nog wel’ en hangt op.

Een half uur later rent hij het kantoor binnen. Iemand wil hem wat vragen maar hij duikt de wc in. Hoge nood, dus. Een moment later komt hij opgelucht naar buiten, raapt wat paperassen bij elkaar en wil het kantoor weer verlaten.
‘Ga je zo naar klanten toen?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt hij.
‘Zou je je gulp niet dicht doen, dan?’
Hij kijkt verschrikt omlaag en meteen woedend naar mij.
‘Ik krijg jou nog wel!’ zegt hij terwijl hij naar buiten rent.

De telefoon gaat. Ik neem op.
‘Met Eduard. Is Anna er ook?’
‘Tja,’ stamel ik. ‘Die is weg…’
‘Weg? Hoezo?’
‘Weet ik niet, ze rende in tranen het pand uit.’
‘In tranen? Wat nou dan?’
Mijn collega’s lachen te hard en het kwartje valt.
‘Oh! Jij! Ik krijg je echt wel te pakken!’
‘Afgesproken,’ zeg ik. Hij hangt op.

Het is het eind van de middag. Eduard heeft zich niet meer laten zien. Ik werk nog wat persberichten bij als de telefoon gaat. Ik neem op. Aan de andere kant van de lijn klinkt een overduidelijk verdraaide stem.
‘Ja, met van Dijk. Ik heb een leuke tip voor de krant!’
‘Oh ja, wat dan?’
‘Er is hier een gewapende overval bezig!’
‘Oh dat! Ja dat weet ik.’
Het blijft stil aan de andere kant van de lijn.
‘Eduard?’ vraag ik kalm.
'Ja?' klinkt het onzeker.
‘1 april,' zeg ik.
Het blijft even stil. Dan wordt de verbinding verbroken met de meest teleurgestelde klik die ik ooit heb gehoord.

De Spoorweg Code

In de trein van Amsterdam naar Kampen stelde mijn vriendin gisteren een intrigerende vraag: waarom heeft een treinkaartje een nummer? Het antwoord hierop bleek, zoals we even later ontdekten, niet zo eenvoudig.

De NS heeft me altijd gefascineerd. Maar dan op dezelfde manier waarop je urenlang aan een splinter kan pulken terwijl je weet hij hierdoor alleen maar dieper in je vlees dringt. Tijdens mijn studie was de trein een prima vervoermiddel vanwege twee cruciale eigenschappen. Het was A) Gratis en B) Het kostte niets. Ik was nog een van de gelukkigen die lange tijd de hele week rond kon toeren. Jawel jongelui, zeven dagen per week van vroeg tot laat gratis met de trein. Ik moet zeggen dat dit de enige periode is geweest dat ik vond dat de Spoorwegen waar boden voor mijn geld.

Mijn vriendin en ik gingen gisteren een dagje naar Amsterdam. Met de trein, want zelfs als verstokte automobilist moet ik toegeven dat dit toch wel de beste manier was. Bovendien hoefden we nergens op tijd te zijn, dus vertraging was voor ons geen risico. Sowieso niet, want als je geen haast hebt rijden treinen altijd als een zonnetje. Pas als je hijgend het station oprent met de verwilderde blik van iemand die naar een sollicitatiegesprek moet waar zijn huis, gezondheid en relatie van afhangen, halveren de treinen binnen een straal van tweehonderd kilometer hun snelheid.

Maar ik dwaal af. Op de weg terug naar Kampen was ik moe. Zo moe dat ik geen logisch antwoord kon bedenken op de vraag die mijn vriendin plots stelde nadat ze enige tijd geïntrigeerd naar haar treinkaartje had zitten kijken.

“Waarom heeft een treinkaartje een nummer?”
Ik keek en zag inderdaad dat tussen ‘reductie’ en ‘prijs’ mijn kaartje nummer 442909 had. Mijn vriendin had nummer 442910. Ze is immers een half jaar ouder dan ik.

Op dat moment kwam de conducteur de coupé binnen. Mijn journalistieke nieuwsgierigheid was voldoende gewekt om, nadat hij mijn biljet had geknipt, te vragen:

“Waarom heeft een kaartje een nummer?”

Dat is precies het soort keiharde vragen dat wij journalisten graag stellen om De Waarheid te Achterhalen.

De man keek me met een lichte paniek, en behoorlijk wat chagrijn, aan. Kennelijk was het niet de bedoeling dat ik vragen stelde waar hij niet op was voorbereid. Ik stel me voor dat een conducteur talloze cursussen volgt om, bijvoorbeeld, om te gaan met Agressieve Wanbetalers, Voetbalsupporters en Mensen Die Hun Voeten Op De Bank Leggen Zonder Iets Er Onder. Waar deze man duidelijk nog nooit mee te maken had gehad was Reizigers Die Vragen Waarom Kaartjes Nummers Hebben. Misschien is dat de gevorderde cursus en was deze man nog niet geslaagd voor het onderdeel Indringend Staren Naar Reizigers Die Hun Kaartje Zo Snel Niet Kunnen Vinden Zodat Ze Nog Zenuwachtiger Worden en nam hij het mij kwalijk dat ik hem iets vroeg dat buiten zijn expertise lag. In elke geval keek hij naar het biljet en zei:

“Dat is het nummer van uw trein. Alle treinen hebben nummers.”
“Maar,” vroeg ik, met diezelfde keiharde journalistieke instelling, “hoe kan de NS nou van tevoren weten welke trein ik ga nemen?”

De conducteur keek nogmaals op mijn kaartje. En naar mij. Ik zag dat hij overwoog of hij me geen boete kon geven. Maar ik had Mijn Voeten Niet Op De Bank en de hoofdrolspeler in dit vraaggesprek (het kaartje) was overduidelijk het bewijs dat ik weldegelijk Betalend Reiziger was. Hij deed een tweede poging:

“Oh wacht DIT nummer,” zei hij, waarmee hij weer wat bedenktijd had gewonnen, “Ja, dat is heel simpel. Dat nummer dat staat op een kaartje zodat wij, in bepaalde situaties, iets voor een reiziger kunnen regelen. Dan kunnen we een nummer als dat nodig is intrekken.”

Hij keek me triomfantelijk aan. Ik besloot dat dit ongeveer wel de grens was van wat ik met Keiharde Journalistieke Methoden kon bereiken. Doorvragen was op dit moment ongeveer hetzelfde als een vlieg, waar iemand de vleugels al had uitgetrokken, ook nog eens van zijn pootjes ontdoen. En ik ben tegen iedere vorm van dierenmishandeling. De conducteur knipte demonstatief het kaartje van de volgende reiziger, één die naar hij hoopte niet wilde weten wat de code achter CH betekende in de rechter onderhoek van een biljet (in mijn geval 232959), en werkte zich zo snel hij kon naar het volgende treinstel toe.

Toch denk ik dat er wel een kern van waarheid zit in wat hij zei. Waarschijnlijk staan er scanners op ieder perron die vaststellen of iemand haast heeft. Als dat zo is wordt Zijn Nummer Ingetrokken. Het is de enige verklaring.

zondag, april 03, 2005

De oervoet

Minstens één keer per dag trap ik in mijn eigen huis (dat ik écht iedere week stofzuig) op iets pijnlijk hards. Meestal is het een heel klein steentje of een korrel kattenbak vulling of een uitgedroogd stukje brood dat aan een epische zwerftocht door mijn woning is begonnen, om te eindigen onder mijn blote voet.

Behalve deze korrelgerelateerde gebeurtenissen stoot ik met enige regelmaat mijn tenen. Aan de trap, aan de drempel van de douche, aan de deur en verder aan eigenlijk ieder harde uitsteeksel in mijn huis. En hoewel ik katholiek ben opgevoed weet ik zeker dat de woorden die ik gebruik na een dergelijke ervaring er voor zullen zorgen dat ik de hemel nooit van binnen zal zien.

Wat ik dus absoluut niet begrijp is dat er nog steeds volkeren op deze aarde leven die geen schoenen dragen. Deze mensen gaan blootsvoets door het leven. Ik kan maar niet bevatten dat deze schoenlozen doorgaans wonen in het meest voetonvriendelijke gebied dat je je maar kan voorstellen: het oerwoud. Als mijn huis al zo'n mijnenveld van potentiële vloekbuien is, hoe kan een mens dan over een bodem lopen waar niet alleen de meest akelige wortels, takken, doornen en scheermesscherpe stenen in grote aantallen aanwezig zijn, maar diezelfde grond bevolkt is met schorpioenen, giftige steekinsecten, slangen en spinnen van het formaat van een middelgrote huiskat? Deze mensen lopen niet alleen in deze omgeving, ze rennen er zelfs. Nou weet ik niet hoe het met u gesteld is, maar als ik op blote voeten over straat loop doe ik altijd mijn best om de grond zo weinig mogelijk aan te raken. Het is meer een soort op mijn tenen huppelen dan rennen, en ik ben me er van bewust dat iedere volgende stap kan eindigen in een glasscherf of doorn.

Ik vermoed dat ik er belachelijk uitzie als ik blootsvoets buiten loop en ik doe er dan ook alles aan om het te voorkomen. De laatste keer dat ik er niet onderuit kwam was toen afgelopen dinsdag tijdens het eten de deurbel ging. De achterbuurvrouw kwam vragen of ik misschien een kat miste. Ze vertelde dat er één van het dak was gevallen en in haar tuin was beland. Inderdaad was Lucie, mijn avontuurlijk maar niet al te intelligente lapjespoes, door het dakraam naar buiten geslopen. Op blote voeten rende ik over straat, dwars door een bouwput en over behoorlijk ongelijke kinderhoofdjes naar de relevante achtertuin waar Lucie inderdaad onder een tuintafel in opperste paniek zat te schreeuwen. Ze was met de schrik vrijgekomen en wist heel zeker dat, waar ze nu ook weer was terecht gekomen, ze hier beslist niet wilde zijn.

Eenmaal binnen keerde de rust weer. Opeens herinnerde ik me mijn blote voeten veegde ze schoon, aangezien ze bedekt waren met zandkorrels en een assortiment Zeer Scherpe Steentjes. Ik had er niets van gevoeld. Kennelijk heeft ieder mens nog steeds de beschikking over de 'oervoet'. Maar alleen onder de juiste omstandigheden.

vrijdag, april 01, 2005

Ander gezicht



In de tentoonstelling 'Alles Dali' in museum Boijmans van Beuningen staat onder andere deze minatuurversie van de beroemde 'Mae West kamer'.  Posted by Hello

'Jij heet Harry, toch?'

We zijn allebei moe. Mijn vriendin en ik hebben het grootste deel van de dag rondgeslenterd in Boijmans van Beuningen voor de Dali tentoonstelling. Toch lopen we nog even over de Lijnbaan en als vanzelf ga ik bij boekhandel Donner binnen. Ik kwam daar vroeger vaak, toen ik nog in Sliedrecht woonde. Het is een van de grootste boekhandels van Nederland. Acht verdiepingen met boeken, cd's, bladmuziek en weet ik veel wat nog meer.
Ik verzamel boeken over schrijven en loop daarom naar de info balie om de weg te vragen. Er is niemand. Ik besluit opvallend zoekend om me heen te kijken in de hoop dat een medewerker te hulp schiet.
'Kan ik u helpen?' zegt een jongeman, ongeveer mijn leeftijd en met een paardestaart.
'Ik zoek boeken over schrijven.'
'Dan moet u beneden zijn... Jij heet Harry, toch?'
Ik kijk hem verbaasd aan.
'Niet? Oh sorry.'
'Thomas?'
'Ja!'
Mijn oude buurjongen. De laatste keer dag ik hem had gezien moet een jaar of vijftien terug zijn geweest. Ik stel mijn vriendin aan hem voor. Thomas, Fred en ik speelden als kind vaak samen. We woonden in dezelfde straat.
We praten even: hoe is het met je ouders, wat doe je, hoe gaat het? We wisselen e-mail adressen uit en beloven contact te houden. Hij moet verder met werken. Ik moet dat boek kopen wat ik eigenlijk niet nodig heb.
'Doe je ouders de groeten!' roep ik hem na.
'Zal ik zeker doen!'
En we gaan weer onze eigen weg.