Scribbles is verhuisd!

Werk uw bookmarks bij: Scribbles heet nu Schrijversblok

www.schrijversblok.nl

woensdag, december 21, 2005

Een kerstvertelling

Daar is ze weer. Ze heeft die schichtige blik in haar ogen. Alsof ze op groot wild jaagt en bloed geroken heeft. Net nu ik weer dicht ben. En Hij schijnt niet in staat haar te stoppen. Ik had gedacht dat het even wat minder erg zou zijn, met de boom naast me. Maar niet alleen zitten mijn kussens vol met naalden, het schijnt de twee monsters ook nog te inspireren om me nog verder toe te takelen. Ze kijkt nog steeds naar me. Met die scheve kop, gele ogen en half open bek. Maar het zijn niet de tanden die me angst aanjagen. Ze kijkt naar rechts en is opeens gefascineerd door de schittering van de kerstbal. Als ik kon zou ik opgelucht adem halen. Als een vuurpijl schiet ze op de tak af en tikt snel en venijnig tegen de blauwe bol.
“Foei! Lucie!” roept Hij.
Maar ze trekt zich er niets van aan. Ze kijkt niet eens naar Hem. Nog een tik. Naalden vallen weer op me. Hij staat op. Ze duikt weg, tussen mij en de boom in. Daar kan hij niet bij en dat weet ze. En… Au! Oh nee! Au! Stop!
“Lucie! Niet doen!”
Ik rafel. Oh nee! Ik rafel! Mijn voorkant had Hij net dichtgenaaid en het bloeden van mijn vulling was gestelpt. Nu neemt ze mijn achterkant te grazen. De nagels prikken en schrapen en trekken. Ik voel dat ik een klein beetje uitscheur. Een wit plukje komt naar buiten. Ik bloed! Weg, eng beest! Ga Weg!
Hij staat op en komt naar ons toe. Ik voel dat ze stopt met krabben, maar haar nagels zitten nog in mij. Ze lijkt te overwegen wat ze gaat doen. Als ik zou kunnen zou ik mijn adem inhouden. Hij is nu vlakbij en heeft een opgerolde krant in zijn handen. Hij slaat op mijn leuning. Au! Moest dat? Ik heb toch niets gedaan? Oh, hij wil haar opjagen. Ze wil inderdaad weg maar zit nog vast met haar nagel. Oh help ik scheur weer. Ze trekt en eindelijk is ze los. Ze rent een paar stappen om aan de andere kant van de boom, net buiten bereik, te blijven zitten. Hij slaat vruchteloos naar haar, met als enige gevolg dat er nog meer naalden op me vallen. Ik wou dat ik ze uit kon spugen of af kon schudden. Maar ik zal weer moeten wachten tot Hij eindelijk de stofzuiger weer eens wil gebruiken. Dat is sowieso weer eens tijd. Al die haren maken me oud en vies en… Oh Au! Ze klimt over me heen… Oh nee, het is die andere. De zwart-witte. Die is minder erg. Meestal slaapt hij alleen op me. Soms is hij net zo gevaarlijk als zij maar nu draait hij zich meteen om en gaat liggen. Hmmm. Lekker warm. Ik voel dat zijn ademhaling rustiger wordt. Ik wou dat ik zo snel in slaap kon vallen. En zij is nu de kamer uit. Hij heeft haar naar boven gejaagd. Ik hoop dat ze het bed met rust laat. Maar dat is mijn zorg niet. Eindelijk rust.

dinsdag, december 13, 2005

Werkplezier

Kent u dat? U heeft twee bazen die allebei tegenstrijdige instructies aan u geven? Bent u wel eens bestraft voor het succes van een project? Wel eens ontslagen omdat de winst steeg? Doorspekt uw baas zijn zinnen met steenkolen Engels en gebruikt hij te pas te onpas het woord synergie? Valt het u ook op dat het management kennelijk geen idee heeft waar het mee bezig is? Welkom in de wereld van Dilbert. Of, zoals ik het noem, de werkelijkheid. Er bestaat namelijk een groot misverstand dat cartoonist Scott Adams met zijn strip Dilbert het bedrijfsleven op de hak neemt. Niets van waar. Het is een keiharde getekende documentaire van onkunde die iedereen in loondienst helaas herkent. Inmiddels ben ik 32 en heb ik aardig wat baantjes gehad om mijn schrijverij te subsidiëren. Van telemarketeer tot communicatie trainer bij een groot telecombedrijf. Ik heb met verbijstering bedrijfsstrategieën gelezen waar niets zinnigs in stond. Ik heb trainingen moeten volgen die duizenden euro’s kostten, waarvan alleen de broodjes de moeite waard waren. Ik heb te maken gehad met leidinggevenden die dachten dat het heel hard roepen van ‘harder werken!!!’ inderdaad mensen motiveert. Ik heb gezien hoe goede ideeën door de marketing afdeling in helse mislukkingen zijn veranderd. Ik heb de Vergadering Der Doem meegemaakt waarin uren lang niets werd besloten en tijdens de rondvraag alle voorgaande punten nog eens zonder enige vorm van beslissing naar voren werden gebracht door die ene dame die zo graag vergadert omdat ze het zo gezellig vindt. Ik heb het over jou Marjan! En geef me [lelijk woord] mijn nietmachine en mijn pen terug die je drie jaar geleden leende en die ik nooit meer terug heb gezien. Het maakt me niet uit dat je naar Maastricht bent verhuisd, die pen was mijn vriend! Gelukkig ben ik niet bitter.
Voor iedereen die dit herkent is de Dilbert Omnibus een must. In deze bundel zijn drie boeken van Scott Adams gebundeld. Dit zijn ‘De Toekomst volgens Dilbert’, ‘Geluk op het Werk’ en ‘Dogbert Management Handboek’. Deze bestaan niet alleen uit cartoons. Adams ondersteunt zijn visie op het moderne leven met eerder gepubliceerde strips, maar het overgrote deel is ‘gewone’ tekst. Hilarische tekst, overigens, die bij voorkeur in de baas zijn tijd moet worden gelezen voor het beste effect.

Dilbert Omnibus
Scott Adams
Lannoo Spectrum
ISBN-90 774 4509 9

vrijdag, december 02, 2005

Beperking

Ik moet naar een dagbestedingcentrum voor ‘mensen met een beperking’ voor een foto opdracht. De een of andere liefdadige instelling gaat een cheque uitreiken voor de aanschaf van materiaal. De uitreiking is om tien uur en het is vijf voor tien. Met ijzeren zelfbeheersing scheur ik met mijn Ford Escort door de straten van Kampen. Ik rijd twee keer verkeerd maar met een wonderbaarlijke sliding over een zanderig straatje weet ik op tijd de parkeerplaats van het opvangcentrum te bereiken. Ik stap uit en in lichte paniek zoek ik naar de ingang. Aan de andere kant van het gebouw, ver van waar ik nu ben, staat een groot naambord. Misschien dat ik daar naar binnen kan. Ik loop het paadje in en kom bij een hek dat haast niet open gaat. Ik moet tegelijk knijpen in de handgreep en draaien. Het is overduidelijk een kindersluiting. Het hek gaat open en ik loop verder. Weer een hekje. Weer een kindersluiting. Het is koud, dus het begint zeer te doen om de knijp-draai beweging te herhalen. En ik begin me te ergeren aan deze overdadige beveiliging. Weer een paar meter verder sta ik opnieuw voor een hekje, met opnieuw een kindersluiting. In mijn zenuwen (het is inmiddels tien uur geweest) lukt het me bijna niet meer om het kreng open te krijgen. Wie zet er [lelijk woord] nou zo veel van die obstakels in de weg naar de hoofdingang? Nog een paar meter. Nog een hekje, nog een knijp-draaisluiting. Dan nog een hek en daar sta ik dan, onder het grote naambord, voor de grote glazen schuifdeuren, waarachter een groepje mensen ‘die niet helemaal goed zijn’ een komisch grote cheque overhandigd krijgen. Ik klop op het glas. Twaalf gehandicapten en diverse begeleiders kijken me verbijsterd aan. Een verpleegster laat me binnen.
‘Wat doet u hier?’ vraagt ze.
‘Ik ben van de krant, ik kom een foto maken.’
‘Waarom komt u dan niet via de hoofdingang?’
‘Is dit niet de hoofdingang?’
‘Nee, er is nog nooit iemand via deze deur binnen gekomen. De hoofdingang is vlak naast de parkeerplaats.’
‘Die heb ik helemaal niet gezien,’ zeg ik met een kleur.
‘Maar wacht even, bent u langs al die hekken gekomen?’ zegt de verpleegkundige.
‘Ja, ik vond dat al zo lastig,’ zeg ik, terwijl de ‘mensen met een beperking’ me, soms kwijlend, geïntrigeerd gadeslaan. Een van hen zwaait enthousiast naar me.
De andere notabelen kijken me met grote ogen aan, zich afvragend of ik me niet bij ‘de rest’ moet voegen en een ander de foto moet laten maken. Zo snel ik kan schiet ik wat plaatjes en maak dat ik weg kom. De verpleegkundige helpt me naar de hoofdingang. Deze keer geen hekjes, en als ik buiten kom sta ik meteen naast mijn auto.
‘U moet nu rechtdoor,’ roept de verpleegkundige me nog na. Ik geef gas en vlucht weg.

maandag, november 21, 2005

Aaaarrgh!

In een van de kranten waar ik voor schrijf heb ik een boekenrubriek, de 'Boekenbabbel'. Vanaf nu zet ik deze column ook iedere week op mijn site. Voor de volledigheid: het stukje 'Gordon Bleu' was daar ook uit afkomstig.

Ik vind het best gezellig hoor, kerst. Tot groot afgrijzen van mijn vriendin kan ik niet wachten tot ik weer een kerstboom in huis kan halen. Een echte, want als ik geen dennennaalden in mijn sokken heb is het geen kerst. Naalden die letterlijk overal gaan zitten, en die je in juli nog tegenkomt in allerlei hoekjes van het huis. Ik vind het ook heerlijk om op eerste kerstdag zo’n vreselijke kerstcd aan te zetten. Zo eentje die je voor twee euro bij een voordeeldrogist haalt, waarop net te snelle versies staan van ‘White Christmas’ en ‘Santaclause is Coming to town’.
Waar ik minder goed tegen kan (en dit is een eufemisme) is de periode vóór kerst en Sinterklaas. Op het moment dat ik de eerste pepernoten in het schap van de supermarkt zie beginnen mijn slapen te bonzen en krijg ik een samentrekkend gevoel in mijn hart. Surprisesstress. Pietenpaniek. Kerstkramp.Ik kan er leuke namen voor verzinnen maar het is misschien beter samen te vatten met één woord: ‘Aaaarrgh!’.
Het is een vergelijkbaar ‘Aaaarrgh!’ wat ik voel vlak voor de vakantie, als ik mijn koffers in moet pakken en niet zeker weet of ik voldoende muggenspul heb gekocht en of ik aan twee truien wel genoeg heb in Spanje. Mijn vriendin krijgt het bizar genoeg voor elkaar om een week van te voren een kleine koffer uiterst efficiënt in te pakken, maar ik sta ’s nachts voor vertrek nog de laatste onderbroeken in mijn enorme rugzak te stampen.
Zo zijn voor mij de maanden november en december, maar dan erger. Wat voor cadeaus moet ik kopen? Voor wie? Gedichten: in AABB, ABAB of toch creatief ABBA. Wat rijmt er in vredesnaam op ‘schemerlamp’? Heb ik voldoende eten in huis voor het kerstdiner? Ja, het is pas november, maar je moet dit soort dingen goed van te voren plannen, zegt kok Gordon Ramsay. Waar is de kerstverlichting? Doen alle lampjes het nog? En als ik ze uit de knoop heb gehaald, doen ze het dan ook? Moet ik voor kerst ook cadeaus kopen? Wie komen er op bezoek? Op welke dag gaan we naar de schoonouders? En waarom rolt mijn kat door de net ontwarde streng kerstlampjes? ‘Aaaarrgh!’
Ik blijk niet de enige te zijn die in mezelf pratend, met een neurotische zenuwtic, door de winkelstraten dwaal, terwijl ik uitroep ‘Schemerlamp! Schemerlamp! Wat rijmt er [lelijk woord] op Schemerlamp!’ Nou ja, misschien dat nou weer niet, maar wat ik bedoel is dat ‘Feestdagen overleven voor Dummies’ in elk geval niet alleen voor mij persoonlijk is geschreven. Het kleine boekje (het is een mini uitgave) zit volgens de vriendelijke voorkant ‘boordevol slimme tips en trucs’. Zo adviseert Dummies om door middel van meditatie het hoofd koel te houden, en staan er een aantal ‘makkelijke’ kerstrecepten in. (O, geweldig, weer iets met broccoli, denk ik nu panisch.). Ook wordt de oorsprong van kerst uit de doeken gedaan en staan er tips in om na de kerst af te vallen. Ach, misschien helpt het. Als één van de tips mij dit jaar één ‘Aaaarrgh!’ weet te besparen is kerstmis in elk geval voor mij en mijn vriendin een stukje vrediger.

woensdag, november 16, 2005

Geek heaven

Ik ben een geek. Ik ben er trots op. Sinds mijn 11e zit ik met computers aan te klooien en tot op de dag van vandaag (ik ben inmiddels bijna 33) heeft er altijd een of meerdere spelcomputers in mijn huiskamer gestaan. Ik heb dan ook al heel wat over games geschreven. Binnenkort ga ik voor Wegener een gamespagina opzetten, en dat opent voor mij als geek weer hele nieuwe deuren. Zo werd ik onverwacht uitgenodigd in 'het appartement van Joanna Dark' om met andere leden van de pers kennis te maken met de nieuwe Xbox360 van Microsoft. Een verslag in woord en beeld.

Op de uitnodiging staat 16:00. Natuurlijk ben ik veel te vroeg. Ik dwaal nog wat door Amsterdam, maar om half vier kan ik me niet meer beheersen en begeef ik me naar het geheime adres. Er wordt open gedaan door een medewerker van Microsoft die even zijn wenkbrauwen optrekt vanwege mijn vroege aanwezigheid. Maar ik wordt binnen gelaten, krijg koffie en wordt rondgeleid door het appartement. Deze is zogenaamd van cyberbabe en geheim agente Joanna Dark, de ster van het videospel Perfect Dark Zero. Overal in het appartement zijn sporen van de babe te bekennen, maar de roodharige schoonheid is er zelf uiteraard niet.



Ik word meegenomen naar De Slaapkamer en mag op haar bed plaatsnemen. Ik merk dat ik op iets hards zit, en nee het is niet wat je denkt. Haal je gedachten uit de goot, ik probeer een verhaal te vertellen.



Maar daar ben ik niet voor gekomen. De Microsoftman toont mij Project Gotham Racing 3. Het racespel ziet er inderdaad subliem uit. Razendsnel scheurt de Ferrari door New York bij nacht. Dan is het moment daar. Ik krijg de controler in handen en speel op de xbox360. Na een minuut is het voorbij want ik moet mee naar de huiskamer, waar de officiele presentatie begint. Een beestachtig mooie Samsung HD tv en 5.1 surround maken de ervaring compleet. Dit is een onwaarschijnlijk krachtige machine, en dat laat Microsoft graag zien.



Na een demo van Kameo, elements of Power, waar me de bek van open valt, volgt tot mijn grote schaamte toch nog een echt 'Harry' moment. Als gasten zijn we getrakteerd op Joanna Dark cola. In mijn opwinding schiet een scheut de verkeerde kant op (mijn neus) en ik merk dat de tranen over mijn wangen stromen. Ik weet op dat moment niet wat ik genanter vind: dat die Microsoft PR lui denken dat ik tot tranen geroerd ben, of dat ze doorhebben dat ik niet fatsoenlijk met een blikje frisdrank om kan gaan. Ik probeer de schade te beperken door kritische vragen te stellen, waarmee ik bijna mijn gastheer beledig. Hoe ik er bij kom dat 399,- duur is. Dat is ie toch wel waard?
Gelukkig lijkt deze verontwaardiging bij de act te horen. Al snel gaat dan eindelijk Perfect Dark in de machine en mag ik de shooter uitproberen. Aan de ene kant ben ik onder de indruk, aan de andere kant heb ik minder het next gen gevoel als ik kreeg van de duizend trollen die in Kameo ten strijden trokken, ondersteund door reusachtige tank-monsters.



Aan het eind van de meeting krijg ik een persmap mee, en wordt mij beloofd dat ik binnenkort een leenexemplaar mag gebruiken voor de gamespagina die ik voor Wegener ga maken. Life is good. Spelletjes spelen en er voor betaald krijgen. Ik ben dan wel een geek, maar wel een hele goeie.


dinsdag, november 15, 2005

Gordon bleu

Wie tv programma’s als Gedonder in de Keuken en Hell’s Kitchen ziet zou bijna vergeten dat Gordon Ramsay een geweldige kok is. Op tv gaat hij regelmatig beestachtig te keer tegen pupillen die zijn torenhoge perfectionisme niet evenaren ‘Het enige wat ik uit jouw [lelijk woord] mond wil horen is “ja chef”’ roept hij regelmatig.
Maar zijn kookkunst staat nu juist centraal in het kookboek Gordon Ramsay Maakt Het Makkelijk. Op een bijgeleverde DVD doet Ramsay zelfs een aantal recepten voor. Het kan niet mislukken, zou je denken.
Nu kook ik zelf nogal graag, en wat is nou een betere manier om een kookboek te recenseren dan door er enkele recepten uit te bereiden? Het menu bestond zondag dan ook uit twee gerechten van Ramsay: Broccoli soep met geitenkaas, met als toetje chocolade soufflé. Ik begon zaterdag onvervaard met het samenstellen van een boodschappenlijstje aan de hand van het recept. Broccoli, groentebouillon, amandelschaafsel en geitenkaas voor de soep. Chocola, eieren, suiker en bloem voor de soufflé. Tot zo ver geen probleem. Zondagmiddag schuif ik de DVD in de speler om te zien hoe ik broccoli soep moet bereiden. Tot mijn grote schrik blijkt Ramsay zich tijdens de opnamen te hebben bedacht. ‘Wie gebruikt er nou groentebouillon?’ zegt hij tergend in de camera. En hebben we de walnoten paraat? Nee dus. Okay, ik besluit maar te improviseren en de recepten uit het boek en van de DVD zo goed en zo kwaad als het kan te combineren. Zweet parelt op mijn voorhoofd als ik de stappen probeer te volgen en tegelijk de soufflé voorbereid, zodat ook die op tijd klaar is. Mijn vriendin loopt nietsvermoedend de keuken binnen en vraagt zich hardop af of ik het wel goed doe met zo veel water in de pan. Ik zet haar aan het werk door haar amandelschaafsel te laten roosteren. Ze begint te sputteren dat ík toch bijzonder zou koken. ‘Het enige wat ik [lelijk woord] van jou wil horen is “ja chef!”’ bulder ik. Op dat moment blijkt dat ik vergeten ben extra zeezout in de pan te gooien en sta ik met de andere hand chocolade au bain marie te smelten. Dan is eindelijk het moment dat ik op kan dienen. De soep is werkelijk heerlijk. Dan komt het toetje. ‘Stort de soufflés op een bord,’ schrijft Ramsay. Maar als ik dat doe blijkt er iets niet helemaal goed te zijn gegaan. In plaats van een prachtig gepresenteerd gebakje lijkt het of de hond van de buren zich er mee heeft bemoeid. De tweede soufflé serveer ik dan maar in het schaaltje. Protesten van mijn vriendin ‘dat het plaatje anders was’ smoor ik met een niets aan duidelijkheid over te laten blik in de kiem. Maar eerlijk is eerlijk: het smaakt allemaal prima.

vrijdag, november 11, 2005

Internet komt uit een telefoondraadje

Ik bel al enige tijd met Tele2 mobiel. Ik ben er een jaar geleden ingestonken toen ze me ‘s avonds en in het weekend gratis lieten bellen. Heel leuk, maar als er nou een moment op de dag is dat ik niet mobiel wil bellen is dat ’s avonds. En breek me de bek niet open over het weekend. Ik wil niet eens gebeld worden. Maar goed ik zit er voor een jaar aan vast. En tot mijn grote verrassing ondersteunt tele2 nu ook GPRS, dat wil zeggen een traag soort mobiel internet. Als ware geek heb ik dat uiteraard meteen geactiveerd. Want wie wil er nou niet e-mailen met een toetsenbord dat alleen uit cijfers bestaat, op een scherm dat zo klein is dat het zelfs het woord ‘bellen’ al moet afbreken.
Maar goed, als ik wil e-mailen, moet ik de SMTP server weten van tele2. (Voor de niet-ingewijden: neem nou maar gewoon van me aan dat ik dat nodig had). Vol goede moed bel ik daarom met Tele2 Mobiel Klantenservice. Een jongeman neemt op.
‘Hallo, ik wilde even jullie SMTP server weten om te kunnen mailen.’
‘Ik zou niet weten welke u daarvoor moet hebben.’
‘Oh. Kun je het niet even navragen?’
‘Nee.’
‘Pardon?’
‘Nee. Dat ga ik niet navragen. Niemand hier weet dat.’
Ik moet even slikken. Alles had ik verwacht behalve dit antwoord.
‘Joh, vraag nou gewoon even aan je supervisor. Ik heb ook helpdeskwerk gedaan en er is vast iemand in de buurt die dat weet.’
‘Nee hoor. Niemand weet dat hier. U denkt zeker dat u de eerste bent die mij belt met die vraag?’
‘Okay,’ zeg ik, me inhoudend. ‘Luister. Ik heb zelf ook helpdesk werk gedaan. Ik ben systeembeheerder geweest en ik ben sinds 1996 online. Geloof me. Iemand in jullie organisatie weet welke SMTP server jullie gebruiken.’
‘Meneer, u heeft niet bij Tele2 gewerkt. Niemand hier weet dat, en ik ga het ook niet navragen.’
Verbouwereerd hang ik op. Maar ik besluit het later op de dag nog eens te proberen, en verdraaid, ik krijg een ander aan de lijn, deze keer een meisje.
‘Ik zou graag de SMTP server willen weten.’
‘Wat is dat?’ zegt ze schuchter. Ik slik een cynische opmerking in en leg haar geduldig uit dat ik dat nodig heb om te kunnen e-mailen.
‘Nou, dat moet ik even navragen.’ Yes! denk ik.
Het is even stil. Dan komt ze weer aan de lijn.
‘Ik heb het nagevraagd, en niemand weet dat hier.’
‘Pardon?’
‘Niemand hier weet wat een SMTP server is of welke u moet gebruiken.’
Ik protesteer en breng het argument in stelling dat er toch echt ergens iemand met die kennis rondloopt, en ik overweeg te vragen of die persoon zich misschien bewust verstopt als ik bel.
‘Nee, meneer. Niemand hier weet dat.’
‘Joh, luister, volgens mij begrijp je niet…’
‘Nee meneer, u begrijpt mij niet.’
‘Jawel ik…’
‘Nee u begrijpt er helemaal niets van,’ gaat ze onverstoorbaar door, ‘internet komt uit een telefoondraadje. Dat heeft niets met e-mail of mobiele telefoons te maken.’
Een moment beraad ik me op de volgende zet. Het voelt alsof ik met een autist schaak die de regels van het spel naar eigen inzicht aanpast.
‘Kunt u mij doorverbinden met uw internet helpdesk?’ (Want tele2 biedt ook ADSL aan)
‘Nee.’
‘Maar…’
‘Nee, dat kan ik niet.’
Maar uiteindelijk wil ze me wel het telefoonnummer geven, dat stomtoevallig hetzelfde nummer is als van de klantenservice. Eenmaal door het sprekende menu heen kom ik eindelijk bij de internet helpdesk. Ik leg zo rustig als ik kan uit dat ik de SMTP server wil weten.
‘Dat is smtp.tele2.nl meneer,’ zegt een vriendelijke jongeman.

woensdag, november 02, 2005

Sorry sorry sorry

Tja, zo gaat dat met voornemens. Mijn columns hebben een flinke tijd op hun gat gelegen. En daar gaat verandering in komen, dat beloof ik. Ik word nog steeds met enige regelmaat geirriteerd aangekeken waarop de onvermijdelijke vraag komt: 'wanneer schrijf je weer eens wat?' Nou, ik schrijf op dit moment meer dan me lief is. Krant, tijdschriften en alweer een boek. Mijn tweede roman (ik bid tot de boekengoden dat deze beter is dan de vorige) is als alles goed gaat op 30 november voltooid. Ik doe namelijk weer mee met Nanowrimo. In 30 dagen een roman van 50.000 woorden. Daar gaat de komende maand in elk geval veel tijd in zitten.

Wel beloof ik de volgende updates:

Rond Sinterklaas: column over een autistische sint.
Kerst: Een kerstverhaal in twee delen.

Alles wat er nog meer komt is bonus.

maandag, juli 04, 2005

Kruidenboter blues

Bij het opruimen van mijn harde schijf kwam ik de volgende brief tegen, die ik ook daadwerkelijk heb verstuurd.


Duyvis Consumentenservice
Antwoordnummer 3375
3430 WC Nieuwegein


Betreft: Zakje Duyvis Knoflook Kruidenboter, gekocht op 11 juli ’03 bij Albert Heyn, Kampen (bijgevoegd)


Kampen, 12 juli 2003


Beste Duyvis mensen,

Met het schrijven van deze brief ben ik een stap dichter bij de afgrond gekomen: nog even en ik stuur ingezonden brieven naar de krant over het gebrek aan moraal bij Die Jeugd Van Tegenwoordig.

De reden dat ik namelijk schrijf is een zakje ‘Mix Voor Kruidenboter’. Ik weet het, ik steek nu tijd in een zakje mix van net iets meer dan een Euro. En nu moeten jullie je er ook nog mee bezig houden ook. En dat alles omdat de kruidenboter Te Zout was. Ja, dames en heren, ik heb de moeite genomen om achter de computer te gaan zitten, deze brief te schrijven omdat mijn vriendin en ik gisteravond elkaar met een vies gezicht aankeken, nog eens proefden en tot de conclusie kwamen dat ‘die boter niet zo zout hoort te zijn’. En na een tweede stukje stokbrood waren we het er over eens dat er geen sprake was van een ‘volle knoflook smaak’, maar meer een ‘Maggie-achtige smaak’.

We zijn dus, zoals u uit het bovenstaande op kunt maken, ‘Niet Helemaal Tevreden’. Ik ben er van overtuigd dat er bij U op de afdeling nu een zwaailicht gaat draaien en diverse sirenes beginnen te loeien. Een heel team voedseldeskundigen zal ongetwijfeld zich buigen over het zakje dat ik bij deze brief heb ingesloten. En ik zal vast en zeker een zeer serieuze ernstige brief terug krijgen met excuses over het geleden leed. Ondertussen zal ik proberen op eigen kracht de scherven van wat eens mijn leven was op te rapen. Het zal een zware strijd zijn, maar we zullen er uiteindelijk doorheen komen, in de weet dat U, de klantenservice van Duyvis, er alles aan zal doen om ons trauma van Te Zoute, Niet Naar Knoflook Smakende Kruidenboter te verzachten.

Hoogachtend,
Harry Hol

Een paar weken later kreeg ik het antwoord. Welgemeende excuses en vijf zakjes van dezelfde kruidenboter. Ze liggen nog steeds in mijn keukenkastje. Hebben?

woensdag, juni 29, 2005

Kantoor

Maandag. DJ op de radio, auto in de file en regen op de voorruit. Ik had me ziek moeten melden. Misschien ben ik ziek. Die kriebelhoest zit er nu al een week. Misschien heb ik koorts. De auto voor me trekt op. Mijn rechter koplamp weerspiegeld sterker in de bumper van de voorligger dan de linkerlamp. Niet vergeten: reservelampje kopen. De ruit is vet en beslaat weer. Ruitverwarming baat niet. Er ligt een groezelige zakdoek naast me. Hij voelt plakkerig aan. Met de doek veeg ik over de voorruit zodat ik in elk geval weer beter zie. Het verkeer beweegt weer. Nog een paar minuten en daar is de afslag. Verdomde vrachtauto zit me in de weg. Afslaan lukt nog net zonder brokken te maken. Doorrijden tot de rotonde. Ook die zit verstopt. Tweede weg links. Derde afslag na het tankstation. De regen zet door. Alle kleuren worden door het grijze licht uit de omgeving weggezogen. Niet dat er zo veel te zien is. Een industrieterrein even buiten Apeldoorn met overal dezelfde met golfplaat bedekte gevels. Bedrijfsnamen zonder kleur of flair. Geen mens op straat, alleen rijen met auto’s op de parkeerplaatsen. Vierde afslag rechts. Dan tweede links. Kleine slinger in de weg. Verkeersdrempel. Parkeerplaats. Vlak bij de deur is een plekje vrij. Wat een mazzel. Dit wordt een goede maandag.

Het is elf uur. Nog niets gedaan. De papieren op mijn bureau heb ik herschikt zodat het er in elk geval uitziet alsof ik druk ben. Anja is net weg. Ze heeft een kop koffie achter gelaten maar is weer de suiker vergeten. Ik sta op en wil een zakje gaan halen als Dries me er een toewerpt. Ik vang hem op en bedank hem. Shit. Geen excuus om even de benen te strekken. Misschien dat de koffie me op gang helpt. Ik scheur het zakje open en schud de suiker in de kop. Er zit nog een beetje in de bodem. Ik tuit het zakje met mijn vingers en schud de laatste korrels er uit. Ik roer. Bah. Voetbad. Ik giet de koffie van het schoteltje in het kopje.

Ik pak de eerste brief van de stapel. Een klacht. Niet voor mij. Bakje ‘Klachten’. Adreswijziging. Wel voor mij. Geen zin. Per ongeluk in het bakje ‘klachten’. Ach wat onhandig van me. Volgende brief. Vraag over rekening. Ik weet het antwoord wel maar eigenlijk is die voor ‘debiteuren’. Hij glijd als vanzelf in zijn rechtmatige postbakje.

Half vier. Nog anderhalf uur. Ik kijk naar Dries die schaamteloos een Gameboy tevoorschijn heeft gehaald. Misschien is Van Wilsum er vandaag niet en lopen we geen risico om betrapt te worden. Ik heb geen zin om het hem te vragen. Het kan me niet zo veel schelen. Ik kijk naar de monitor van mijn computer. Er is nieuwe e-mail. Iemand heeft zijn sleutels verloren, of de eigenaar zich bij de receptie wil melden. Een bericht van de directeur met de resultaten van vorige maand aangehecht als PDF. Jammer dat niemand van de afdeling Acrobat Reader op de computer mag hebben staan, maar het gebaar is mooi. Een berichtje aan ‘all’ van Anja met de vraag of iedereen de kopjes zelf in de vaatwasmachine wil zetten want ze gaat vandaag om vier uur al weg omdat ze naar de dokter moet. Vijf over half vier. Te weinig tijd om echt nog iets te doen. De stapel voor me ziet er iets kleiner uit dan vanmorgen. Dat komt morgen allemaal wel. Dan begin ik meteen en ben ik voor de lunch klaar. Honger. Ik heb honger. Soepje? Niet omdat het lekker is maar om iets te doen te hebben loop ik het kantoor uit en ga naar de kantine. Shit. Anja is er nog. Haar brede rug is naar me toegekeerd. Haar geverfde rode krulhaar lijkt op de pruik van Mien Dobbelsteen. Ze heeft haar jas al aan en pakt haar handtas. Ze heeft met niet gezien. Voor ze zich om kan draaien sla ik rechts af en duik de invaliden wc in. Ik wacht tot ik het geluid van hakken op de goedkope laminaatvloer hoor wegsterven. De dans ontsprongen. Anja moet naar de dokter dus dat betekent dat ze graag wil vertellen waarom. De deur op een kier. De kust is vrij. Bij het aanrecht twijfel ik tussen ‘Chinese kip’ en ‘Asperge’. Niet dat het verschil in smaak erg groot is. Ik doe wild en ga voor ‘Ossenstaart’.

Vijf voor vijf. Nog maar heel even. Dries zit voor zich uit te staren. Ik heb weer mail. Het is volgens de omschrijving van ‘hoge urgentie’. Maar de afzender is de directeur dus het zal wel meevallen. Ongelezen in de prullenbak. Ik tel af. Zes, vijf, vier… telefoon… negeren! Drie, twee, een, vrijheid! Weer een dag hard gewerkt.

woensdag, april 27, 2005

Maandagmiddag, kwart voor vijf

Ik heb mijn tas klaar staan: boek voor in de trein, reserveboek voor als het eerste boek me gaat vervelen, een fles water voor als ik dorst krijg. Kwart voor vijf, dus nog alle tijd om rustig naar het station te wandelen. Schoenen, paraplu, sleutels. Sleutels? Oh nee! Mijn sleutels!

Niet in de kamer op tafel. Ook niet in de keuken? Onder de boodschappen? Nee, alleen mijn portemonnee. Boven misschien? Ik ren de trap op, mijn werkkamer in. Geen sleutels. Wel mijn agenda. Die was ik bijna vergeten! Meenemen en naar beneden rennen. Het is inmiddels dertien voor vijf. De eerste tekenen van lichte paniek. Verdomme! Waarom leg ik die krengen niet gewoon op een vaste plek? Ik heb er nota bene een haak voor in de muur getimmerd…. Precies hier naast de kapstok… Wat krij… Ze hangen aan de haak! Oké. Sleutels: check. Tas : check. Portemonnee… Oh (lelijk woord) waar is mijn (weer een lelijk woord) portemonnee ? Op de klok is het inmiddels negen voor vijf. Bijna het punt van het gegarandeerd missen van de trein. Iedere verdere vertraging en ik kan het vergeten. Dan herinner ik me dat ik mijn portemonnee net nog gezien heb. Boven waarschijnlijk. Trap op, niet struikelen over die trui die nu al een week wacht op een trip naar de wasmand en in blinde paniek mijn werkkamer doorzoeken. Geen portemonnee. Waar was dat (lelijk woord) ding… Keuken! Stommeling! Hij lag in de keuken! Weer de trap af, en bijna toch onderuit vanwege de trui.

De tijd: zeven minuten voor vijf.

Niet goed. Nu mag er niets mis gaan. Portemonnee in de achterzak. Sleutels: check. Tas: check. Paraplu? Laat maar. Geen tijd meer. Rennen. Ik gooi de deur achter me dicht en ren de straat door. Na vijftien meter merk ik dat rennen na een bord pasta niet goed werkt. De steken in mijn zij zorgen dat ik het moet houden op een stevig wandeltempo. Ik ben een watje, besef ik.

De hoek om, langs de IJsselkade en de brug op. In de verte doemt een schip op. Een hoog schip. Met een mast. De brug! Ik ben halverwege, vlak bij de slagbomen. De bel begint te rinkelen. Niets mee te maken. Ik ren door. De bomen zijn al aan het zakken. Even schiet door mijn hoofd dat een bijbaantje het niet waard zou moeten zijn om Indiana Jones-achtige manoeuvres uit te halen. Ik ren door, duik onder de tweede slagboom door en ben aan de andere kant. Ik kijk niet om. Voor me zie ik de trein het station van Kampen binnenrijden. Schijt aan de pasta in mijn maag. Rennen! Het stoplicht staat op rood. De auto’s staan nog stil. Rennen! Net op dat moment zet het verkeer zich in beweging. Niet denken, rennen! Ik moet nog een kaartje kopen. Ik heb geen pinpas dus ik moet de Wizzle in. Een rij. Natuurlijk een rij! De trein staat er al. Drie mensen voor me. Een verveeld kijkend meisje, een Marokkaanse man van mijn leeftijd en… oh nee: een grijze oude dame. Ik voel het: die gaat vragen stellen over abonnementen! Die wil een reisschema! Die wil de prijsstructuur weten van een trip die ze over drie weken gaat maken! Ik haat haar! Wil haar te lijf! Geen rechter zou me… Het valt mee. Ze betaald haar kaartje gepast. Wat een vrouw!

Ik ben aan de beurt.

“Zwolle zonder korting!” roep ik. De jonge verkoper lijkt niet door te hebben wat een zaak van leven of dood dit geworden is. Tergend langzaam haalt hij het wisselgeld tevoorschijn. Hij geeft me het kaartje, dan het losse geld. Muntjes kletteren op de balie en op de grond. Twijfelmoment: geld rapen of niet? Ik graai wat ik nog zie liggen van de vloer en ren het perron op, de trein in. De conducteur fluit. Gehaald.

maandag, april 18, 2005

Er komt een man bij de Chinees...

Het was druk bij de Chinees. Kleine knappe oosterse meisjes in strakke zijden jurkjes noteerden bestellingen die door het luikje verdwenen. Maaltijden kwamen in plastic bakjes uit hetzelfde deurtje en werden vaardig in grauw papier gepakt. Ik gaf mijn standaard gerecht, babi bangang met nasi, op, en ging zitten bij de leestafel. Er waren nog twee stoelen vrij. Een man naast me had de Telegraaf al te pakken dus moest ik het doen met een tijdschrift voor restauranthouders. De deur ging open en er kwam iemand binnen. Hij nam de stoel naast me die nog vrij was. Ik was nu te veel verdiept in een artikel over servetvouwen om echt te kijken. Om me heen stierf het rumoer weg alsof iemand een speech zou gaan houden. Ik liet het tijdschrift zakken. De andere gasten keken strak voor zich uit. De vrouw die aan de beurt was bij de balie bestelde snel een Indische Rijsttafel Met Bami terwijl ze nadrukkelijk niet in mijn richting keek. Reflexmatig voelde ik of er iets raars aan mijn neus hing. Nu viel het me op dat de mensen tegenover me niet alleen stil waren maar met meer dan normale belangstelling de punten van hun schoenen bestudeerden. Een vrouw in de hoek was de enige die wel openlijk naar me keek. Of nee, niet naar mij: naar de man die naast me was komen zitten. Haar ogen waren groot en zweet parelde op haar voorhoofd. Haar mond stond een klein beetje open. Ze zag dat ik naar haar keek en sloeg betrapt de ogen neer. Enigszins bezorgd keek ik nu naar links. Daar zat een man van middelbare leeftijd, gekleed in een ouderwetse bruine regenjas en driedelig pak. Hij was licht kalend en verder volledig onopvallend afgezien van de enorme krop die onder zijn kin hing. Het ding had het formaat van een grapefruit. Het zou een tweede hoofd kunnen zijn maar was volledig glad. Zijn hals zag er uit als een slang die een dier probeert door te slikken dat veel groter is dan hijzelf. Het was fascinerend. Ik kon er mijn ogen secondenlang niet van af houden. De man draaide zijn hoofd in mijn richting. Ik dwong mezelf om in plaats van naar de krop naar zijn ogen te kijken.
‘Goedenavond,’ zei ik.
De man knikte werktuigelijk, gromde wat en negeerde me verder. De krop bungelde een beetje heen en weer. Een aantal gasten keek nu rechtstreeks naar de bult vlees, zoals mensen in slechte films staren naar het horloge van de hypnotiseur.
De deur ging weer open. Een vrouw van een jaar of dertig en een jongetje van hooguit zes jaar oud kwamen binnen. Het ventje praatte met luide stem over wat opa wilde eten en waarom hij geen tank voor zijn verjaardag mocht en herhaalde een aantal maal dat hij geen scherpe dingen wilde eten.
‘Ga maar een kaart pakken,’ zei zijn moeder. Daarna keek ze op, zag de krop en sloeg haar hand voor haar mond. Het kind zag de man nu ook en staarde met grote ogen naar de vlezige homp. De gasten hielden de adem in, en richtten hun aandacht nu op het kind. Zelfs de oosterse serveersters keken nu van het jongetje naar de man en terug, alsof z een belangrijke pingpongwedstrijd volgden. De man met de krop kreeg een rood hoofd en staarde strak naar het rode tapijt.
‘Hij heeft een krop!’ riep ik. Ik stond op en wees naar de man.
‘Een enorme krop!’
De man keek me verbijsterd aan. De andere gasten staarden me ongelovig aan. Monden vielen open en ademhalingen stokten.
‘Kijk dan!’ zei ik vrolijk en op luide toon, ‘Allemachtig. Ik heb nog nooit zo iets gezien!’
Nog steeds zei niemand iets.
Het luikje achter de balie schoof open en twee plastic bakjes werden naar voren geschoven. Een van de serveersters pakte het werktuigelijk in.
‘Nummel tweeënveeltig,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik.
‘Sambal bij?’
‘Graag.’
Ik pakte het plastic tasje aan en liep naar de deur.
‘Goedenavond,’ zei ik en liep naar buiten.

zaterdag, april 09, 2005

Boodschappen zaterdag

Ik hou niet van zaterdagen. Vreselijk, dat besef dat de winkel de volgende dag gesloten is. Met een bijna panisch gevoel check ik of er nog voldoende WC papier in huis is. Minder dan twee rollen? Nieuw pak. Je weet immers nooit.

Genoeg brood? Er ligt nog een heel in de vriezer. Maar misschien krijg ik wel honger. Chips? Melk? Eieren? Gebruik ik eigenlijk ooit wel eieren? Deze doos is nog vol maar over datum. Nieuwe doos eieren dus. Douche schuim? Tandpasta? Asperines? Isolatie-kit? Motor Olie? Dingen waar ik doordeweeks nooit aan denk komen me plots voor als ‘Vreselijk Om Niet In Huis Te Hebben’.

Op weg van huis naar de supermarkt betrap ik mezelf er wel eens op dat ik hardop opsom wat ik nog nodig denk te hebben. Mensen kijken me dan ook regelmatig na met de bezorgde blik van iemand die zich afvraagt of er wel voldoende opvangcentra zijn voor mensen zoals ik. Misschien beeld ik me dit alleen maar in en ontwikkel ik tijdelijke paranoia. Dat is op zich ook niet zo vreemd. Juist op zaterdag trekken commando eenheden van organisaties als Greenpeace, Novib en de Boekenclub de stad binnen. Van een afstandje zie ik al dat ze naar me kijken. Ze zoeken oogcontact. Het meisje met de groene bodywarmer kijkt me verwachtingsvol aan terwijl ik de laatste meters mijn adem al inhoud om te kunnen zeggen dat ik al Donateur ben. Ze kijken dan of ze me niet geloven, maar accepteren het. Zo niet de meer commercieel ingestelde verkopers die mij voor Heel Weinig Geld Heel Veel Boeken kunnen aanbieden.

“Leest u wel eens?”
“Ja hoor,” zeg ik terwijl ik mijn afstand tot de verkoper probeer te vergroten.
“En luistert u wel eens CD’s?” zegt de verkoper die nu flink de pas er in heeft.
“Ik heb echt geen interesse,” zeg ik, nu rennend.
“Maar meneer! Vijf DVD’s naar keuze voor maar vijf euro!” roept de verkoper die dit werk kennelijk doet om zijn Olympische hardloopcarrière te financieren.

Een rijk uitziend gezin met twee kinderen biedt uitkomst. Snel loop ik tussen het gefortuneerde echtpaar door, zodat de Boekenverkoper mijn spoor kwijt is en afgeleid is door de mogelijkheid om Vijf Disney DVD’s als wortel voor de neus van de kinders te hangen. Hij kent de Kracht Van Het Zeuren en ruikt een goede deal. Ik ben vrij!

Maar het moment dat ik het meest vrees is als ik met al mijn (overbodige) boodschappen thuis ben gekomen en bijna zeker weet dat ik Iets Ben Vergeten. Het knagende gevoel, alsof je met de auto de grens van Frankrijk hebt bereikt maar niet zeker weet of je het koffiezetapparaat nou wel of niet hebt uitgedaan.

Ik kijk op de klok. Zes uur. Geen probleem, de winkel gaat op acht uur dicht (leven de vrije openingstijden, de weekendstress kan nu tot ver in de avond door gaan). En als ik dan met mijn vriendin eindelijk ’s avonds op de bank zit uit te blazen en zin heb ik een lekker kopje koffie besef ik dat dit nu juist was dat ik nog niet in huis had. Natuurlijk is het net acht uur geweest. Of nog erger: kwart vóór acht, zodat ik het theoretisch nog kan halen maar eigenlijk de puf niet meer heb zodat ik uiteindelijk kies voor een koffieloze zondag. En dat is bijna net zo erg als een boodschappenzaterdag. Bijna.

vrijdag, april 08, 2005

Mambo

Het is goed om je beperkingen te kennen. Persoonlijk heb ik al geruime tijd geleden vastgesteld (en dit is bevestigd door meerdere getuigen) dat ik niet kan dansen.

Er ontbreken volgens mij bepaalde zenuwbanen tussen mijn brein en de rest van mijn lichaam. Mijn coördinatievermogen is zo slecht dat als ik zou proberen te tapdansen, er ongetwijfeld ruiten zouden sneuvelen. Om nog maar te zwijgen van de schenen van onschuldige omstanders. In het zaaltje ernaast.

Nu heb ik daar geen problemen mee. Er zijn gelukkig in onze moderne tijd nog maar weinig sociale situaties waarin ritmische voetbewegingen en zwierige draaien een vereiste zijn. Vroeger was dat, als ik de oude films mag geloven, heel anders. Er ging blijkbaar geen week voorbij zonder dat mannen en vrouwen zwierig op de maat van een sjiek strijkkwartet over de glanzende dansvloer gleden, elkaar strak in de ogen kijkend onder het maken van deftige opmerkingen als ‘U danst zalig, mevrouw’ en ‘Mag ik even aftikken?’. Dat laatste was dan weer aanleiding voor het after-party event: het duel met de pistolen op twaalf passen afstand. Dansen is tegenwoordig zelden dodelijk.

Maar ik dwaal af. Ik kan, zoals gezegd, niet dansen. Mijn vriendin weet dit. Ze weet dit onder anderen omdat ik met enige regelmaat anekdotes vertel die deze stelling onderbouwen. Zoals de keer dat ik auditie deed voor een musical en tot mijn grote afgrijzen niet onder het dansgedeelte uitkwam. Ik heb nog een video opname van deze gebeurtenis. Mensen die deze band gezien hebben vroegen zich hardop af of ik expres naar links stapte terwijl de rest van de rij naar rechts ging. En niemand wilde geloven dat op tijd in je handen klappen zo’n zware opgave kon zijn. Mijn vriendin heeft deze band gezien.

Ik was dan ook lichtelijk verbaasd toen ze twee weken geleden aankondigde dat ‘wij’ Latijns Amerikaans zouden gaan dansen. Nu vind ik dat ze vaak redelijk creatief omgaat met het woordje ‘wij. Zoals in: ‘wij eten geen vlees’, waarop ik nadrukkelijk de kamer rondkijk wie ze, behalve zichzelf, nog meer bedoelt.

Met ‘wij’ bedoelde ze deze keer echt ‘zij en ik’. Dat bleek toen ik gisteravond inderdaad met lood in mijn schoenen het zaaltje van het cultureel centrum binnenliep, waar een latin-band klaar stond om ons live te begeleiden.

Tot mijn grote opluchting was ik in staat de pasjes die danslerares ons voordeed redelijk te reproduceren zonder de tenen van mijn vriendin te verbrijzelen. Dit was op zich al een overwinning. Dat en het feit dat er deelnemers aanwezig waren die (ik had het niet voor mogelijk gehouden) minder gecoördineerd waren dan ikzelf. Dit waren vooral de muzikanten, die “als ze dat wilden” ook even mee mochten dansen. Vrijwillig is zo’n relatief begrip als je door een grote groep verwachtingsvol wordt aangekeken. Ik leefde mee met deze mensen die hadden gedacht veilig achter hun instrument te blijven maar nu opeens moesten laten zien dat hun heupen ook niet konden draaien.

Het zit ‘em namelijk bij de Mambo in de heupen. En dat is een aspect dat ik nog niet onder de knie heb. (Misschien is dat het probleem: de heupen zitten meestal hoger, al ben ik daar bij mezelf nog niet helemaal zeker van) Niet dat ik me daar door uit het veld liet slaan. Er waren zelfs momenten dat ik daadwerkelijk kon dansen zonder hardop te tellen. Niet lang natuurlijk… En als ik de maat kwijt was kwam dat genante moment dat je een paar tellen stil staat tot je in de muziek het punt herkent dat je weer mee kunt doen. Maar ik had de tijd van mijn leven. Dansgewijs, tenminste. Aan het eind van de les was ik zelfs zo overmoedig dat ik mijn vriendin voorstelde om op dansles te gaan. Wat me terug brengt op mijn eerste opmerking: Ik moet nog veel leren over mijn beperkingen.

woensdag, april 06, 2005

Ontsnapping

Het is zondagochtend, elf uur. Ik zit met koffie in de ene en de krant in de andere hand als de deurbel gaat. Dat kan geen goed nieuws zijn. De vorige keer dat er op zondag iemand voor mijn deur stond was het de politie: mijn auto was gestolen, gejoyride en in de brand gestoken. Goedemorgen!
Ik bereid me dus op het ergste voor als ik de deur open doe. Een man en een vrouw kijken mij grijnzend aan. Er is iets in hun blik waardoor ik de deur meteen wil sluiten.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vraag ik.
‘Wij wilden juist weten of we iets voor u kunnen doen,’ zegt de man. Hij grijnst nog eens breed, waarmee hij mij trakteert op een royaal uitzicht op zijn zwarte tanden. Ik kijk hem niet begrijpend aan en bedwing het André van Duin antwoord ‘Wat kunt u allemaal?’. Dan zie ik de folders in zijn hand. De Wachttoren. Jehova’s Getuigen.
‘Oh. Maar ik heb geen interesse.’
‘Maar denkt u wel eens na over geloof? In Kampen wonen toch veel mensen die daar mee bezig zijn?’
Ik wil antwoorden maar uit mijn ooghoeken zie ik een bruinwitte schicht voorbij schieten. Ik vloek hardop. De Jehova’s kijken me verbijsterd aan.
‘Lucie!’ roep ik. Mijn lapjespoes is ontsnapt. Ze mag niet naar buiten vanwege het drukke verkeer. Ze weet dat en grijpt iedere kans aan om uit te breken.
‘Oh shit!’ Ik ren achter haar aan. Ze schiet onder de dichtstbijzijnde auto en gaat daar net buiten mijn bereik zichzelf rustig zitten wassen. De Jehova’s staan als aan de grond genageld naast mijn nog geopende voordeur.
‘Lucie, kom dan!’ roep ik. Lucie kijkt me geinteresseerd aan, houdt haar kop even scheef en gaat verder met wassen. Ik probeer haar voorzichtig te pakken. Ze ziet dit en zet heel beheerst één stapje naar achteren zodat ze precies buiten mijn bereik zit.
‘Kunt u hier even gaan zitten,’ zeg ik tegen de man met de zwarte tanden.
‘Eh, jawel…’ zegt de Jehova die zich af lijkt te vragen of hij nu wel of niet schuldig is aan deze situatie. Maar hij gaat op zijn knieën naast de auto zitten. Ik ga aan de andere kant op mijn buik liggen.
‘Hoegeboega hoe hoe huuuu!’ roep ik terwijl ik met mijn armen wild onder de auto graai.
De man kijkt naar mij, dan naar zijn vrouw en zegt eveneens op luide toon:
‘Huuu! Hup hup hup!’ tegen Lucie.
Een buurman loopt langs, aanschouwt het tafereel en groet me beleefd. Hij heeft me dit vaker zien doen.
Lucie besluit, dat als ik ‘Hoegeboega’ roep, ik het kennelijk meen. Ze zet het op een lopen in de richting van de voordeur. De vrouw staat daar nog steeds. Lucie schiet naar binnen.
‘Deur dicht! Deur dicht!’ roep ik. Dan besef ik dat mijn sleutels nog binnen liggen.
‘Maar niet helemaal!’
In een vloeiende beweging die ik niet achter haar had gezocht zet ze haar voet tussen de deur voor hij helemaal sluit. Ik zie haar even grimassen van pijn.
‘Dank u,’ zeg ik.
‘Nou, we gaan weer,’ zegt de man, die het stof van zijn knieën slaat.
‘Ja, goede morgen,’ zegt de vrouw die ook zo snel mogelijk weghinkt. Ik kijk ze nog even na voor ik de deur dicht doe.
Lucie komt in de gang naar me toegelopen en snort hard.
‘Brave Lucie,’ zeg ik terwijl ik haar aai.

dinsdag, april 05, 2005

Een taart in vijftig eenvoudige stappen

Men neme een kookboek, wat ingrediënten en een oven. Verbrandt het kookboek en gooi de oven weg. Spuug in de ingrediënten. Vloek meerdere malen. Of gebruik het volgende recept... Op eigen risico...

1) Open het kookboek en zoek de foto van de mooiste chocoladetaart die je ooit gezien hebt
2) Check het recept. Schat het in als ‘redelijk makkelijk’. Geloof de omschrijving waarin staat: ‘voorbereidingstijd: 30 minuten, baktijd 25 minuten’.
3) Ga naar de supermarkt om de ingrediënten te kopen die je niet in huis hebt.
4) Kom thuis. Kijk in de koelkast en de keukenkastjes op zoek naar de dingen die je ‘zeker nog zelf in huis had’.
5) Ga terug naar de supermarkt.
6) Herhaal stappen 3 t/m 5.
7) Herhaal stap 6.
8) Zet de ingrediënten klaar op het aanrecht.
9) Tel de eieren. Er ontbreekt er één. Herhaal stap 7.
10) Lees het recept.
11) Maak het biscuit beslag precies zoals in het recept beschreven staat.
12) Halverwege, ontdek dat je geen ‘Tia Maria likeur’ in huis hebt.
13) Ga naar de slijter. Schrik van de prijs van een miniflesje. Betaal want je bent al zo ver gekomen.
14) Kom thuis, en ga de keuken in.
15) Ontdek dat een onbewaakte kom beslag en twee katten geen goede combinatie zijn.
16) Volg stap 6 t/m 11 opnieuw.
17) Vet de springvorm in.
18) Zoek de springvorm. Hij was toch in het keukenkastje?
19) Haal het keukenkastje leeg. Ontdek dat paspoort dat je al vier maanden kwijt bent en dat je vorige week hebt vervangen. Vloek meerdere malen.
20) Pak de springvorm van bovenop het kastje, waar het al die tijd gewoon in het zicht had gestaan.
21) Bedreig de kat met wurging als hij niet heel snel zijn poot uit het beslag haalt.
22) Aai de kat omdat hij er wel heel schattig uitziet met dat beslag om zijn snor.
23) Zet de ingevette, met beslag gevulde springvorm in de oven.
24) Lees hoe de couverture moet worden gemaakt. Zoek ‘Au Bain Marie’ op.
25) Volgens het plaatje is het ‘Au Bain Marie’ een simpele, schone klus. Bel advocaat om kookboekschrijver wegens misleiding aan te klagen.
26) Mix, terwijl de chocolade smelt, slagroom met basterdsuiker en Tia Maria voor de vulling.
27) Word ongeduldig omdat de vulling niet stijf wil worden. Zet de mixer op de hoogste stand.
28) Gooi de in boter veranderde drab weg.
29) Check de taart. Vloek. Zet de oven aan.
30) Maak de couverture af met de gesmolten chocolade.
31) Besef dat het aantrekken van een wit t-shirt niet de beste beslissing was die je vanmorgen hebt genomen.
32) Doe een tweede poging om de vulling te maken.
33) Ontdek dat je stap drie uit het recept hebt overgeslagen: het maken van chocolade truffels.
34) Twijfel of truffels wel een cruciaal ingrediënt zijn.
35) Haal de taart uit de oven. Neem een beslissing.
36) Herhaal stappen 3 t/m 5.
37) Maak truffels.
38) Bel advocaat opnieuw, dit maak met het argument dat de schrijver van het kookboek wel erg ruim omgaat met het begrip ‘vijf minuten’.
39) Smeer de couverture op de taart.
40) Kijk naar het plaatje.
41) Besef dat de schitterende gladde laag op de foto een resultaat is dat je in dit leven nooit voor elkaar zult krijgen.
42) Leg de truffels een voor een op de taart.
43) Laat een truffel vallen.
44) Haal de haren van de truffel en vraag je serieus af of mensen het zouden merken.
45) Gooi huilend de truffel weg. Hij was je vriend.
46) Zet de taart in de koelkast.
47) Toon de taart aan partner.
48) Bel advocaat opnieuw, deze keer met de vraag of ‘het uitlachen van mijn taart’ een goede verdediging is bij een aanklacht tot doodslag.
49) Laat vriendin leven.
50) Eet de taart.

Schoenenhel

Mijn vriendin vroeg zich af waarom ik het niet erg vind om met haar te winkelen. Het nu volgende verhaal is waar. Alleen de namen zijn veranderd om de verkopers te beschermen.

Onlangs vroeg mijn vriendin of ik mee ging ‘winkelen’. Ze had nieuwe schoenen nodig. “Natuurlijk!” riep ik. En vrolijk wandelde ik achter haar aan, winkel in, winkel uit. Ze paste af en toe iets, keurde het af en wierp dan een bezorgde blik op mij. Ik bleef lachen.

“Vind je het niet vervelend?” zei ze.
“Ben je gek! Je winkelt geweldig!” zei ik. Aan haar blik zag ik dat ze zich probeerde te herinneren waar het dichtstbijzijnde steunpunt voor psychische hulp was.
“Nee echt,” zei ik, “geloof me, winkelen met jou is echt niet erg.”

(Het beeld wordt wazig, harp arpeggio’s klinken, in beeld verschijnt de tekst ‘drie jaar eerder’)

Mijn ‘ex’ had laarzen gekocht. Dit was op zich al een hele prestatie, aangezien ze soms wat moeite had met het maken van een keuze. Dit is een eufemisme. Winkeliers doken in paniek achter de toonbank als ze een winkel binnenkwam. Winkelstraten veranderden in verlaten spooksteden met van die droge bossen stro die door de wind weggeblazen worden zoals in westerns als ze voorbij liep. Bordjes met ‘gesloten’ trilden nog na tegen de deuren van kleding- en schoenwinkels.

Maar goed, ze had een Besluit genomen en voor (schrik niet) 300 gulden een paar redelijk mooie hoge laarzen aangeschaft, die ze aan me wilde laten zien. Ik kende haar al een tijdje dus zei ik zo geloofwaardig mogelijk dat het de Mooiste Laarzen Ooit waren die haar Heel Goed Stonden. Ze waren ook best mooi, maar persoonlijk heb ik nog nooit meer dan tachtig gulden aan schoenen besteed. En dat was voor twee paar samen (tweede paar halve prijs, Scapino). Ik ben tenslotte een man.

De er op volgende week stond in het teken van De Twijfel. Avond aan avond kwam het gespreksonderwerp op slinkse wijze toch weer terecht bij de laarzen.

“Ze waren wel duur, he?”
“Als jij ze mooi vind moet je ze houden.”
“Zijn ze wel echt heel mooi?”
“Nou, als je er over twijfelt moet je ze terugbrengen.”
“Zal ik ze terugbrengen dan?”
“Dat moet je echt zelf beslissen.”

Na een week was ze niet meer in staat over iets anders te praten of te denken dan De Laarzen. Ik vermoedde dat als het nog langer door zou gaan er bij mij binnen niet al te lange tijd sprake zou zijn van lichte hersenbeschadiging.

“Breng ze dan terug als je er niet blij mee bent!”

Wat ze deed. Ze bracht de laarzen terug naar de winkel. Einde verhaal?

“Toch vond ik ze wel heel mooi. Ze pasten perfect. Ach af en toe mag ik toch wel eens iets duurs kopen voor mezelf?”

Een dag later stond een wel heel bekende schoenendoos in haar huiskamer. Waarna een tweede week van Twijfel begon. Wegens succes geprolongeerd: ‘Zal Ik De Laarzen Houden?’.

Op het moment dat ik een straaltje bloed uit mijn oren voelde lopen, en er van overtuigd was dat die schoenen een soort Satanische greep op mijn (op dat moment nog) vriendin hadden besloot ze dat de schoenen toch terug moesten.

“Wil jij ze terugbrengen? Ik durf dat niet zo goed meer.”

Op dat moment had ik ze ritueel willen verbranden in de krater van de Vesuvius als ze het me had gevraagd. Alles om van die krengen af te zijn.

De winkelier keek me begripvol aan toen ik de laarzen op de toonbank legde en vertelde dat “ze zich had bedacht”. Hij was niet boos. Al zag ik dat zijn linker ooglid een nerveuze zenuwtic had ontwikkeld. Hij keek me aan met een blik van ‘Jongen, ik hoef alleen maar schoenen aan haar te verkopen. Jij moet er mee leven’. Ik kreeg dus zonder problemen het geld terug, dat ik aan mijn (ik kan het niet genoeg benadrukken: nu ‘EX’) vriendin teruggaf.

Een week lang was het verdacht stil, op schoengebied. Het leek er op dat het normale leven verder ging. De exorcist kon ik afbellen en het woord ‘laarzen’ werd niet meer genoemd.

“Je zult me wel heel stom vinden,” zei ze op een middag.

Ik keek naar haar voeten en zag wat ze had gedaan. Ik kon het niet geloven. De pijn. De Gruwel… DE GRUWEL!

(Beeld wordt weer wazig, in beeld verschijnt de tekst ‘Heden’)

Mijn vriendin rekende de schoenen af die ze had uitgekozen. Ik was zo trots op haar: de winkelier was niet teruggebracht tot een zielig hoopje ellende, begraven onder een stapel schoendozen, en ik wist zeker dat deze schoenen een definitief thuis hadden gevonden. Ik sloeg mijn arm om haar heen en met een klein huppeltje verlieten we de winkel.

maandag, april 04, 2005

1 april

Het is vrijdagochtend, 1 april. Ik zit achter mijn bureau op de redactie, tussen torenhoge stapels folders die aan het eind van de week in talloze kranten worden gevouwen. Het is de zoveelste commerciële coup van Eduard, onze verkoper, die zijn persoonlijk reputatie heeft verbonden aan deze papierberg. De telefoon gaat. Ik neem op.
‘Hoi, Harry met Eduard. Is Janneke er ook?’
‘Die is aan het dweilen.’
‘Dweilen? Wat dan?’
‘De leidingen of zo. Alle folders zijn papier-maché.’
‘Wat! Dat meen je niet! Oh wat erg!’
Ik zwijg.
‘Owww…. Rotzak! 1 april zeker!’
Mijn collega’s, die nu nieuwsgierig om me heen staan, gieren van het lachen. Ik hoor Eduard door de telefoon rood worden. Hij roept nog iets van ‘ik krijg je nog wel’ en hangt op.

Een half uur later rent hij het kantoor binnen. Iemand wil hem wat vragen maar hij duikt de wc in. Hoge nood, dus. Een moment later komt hij opgelucht naar buiten, raapt wat paperassen bij elkaar en wil het kantoor weer verlaten.
‘Ga je zo naar klanten toen?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt hij.
‘Zou je je gulp niet dicht doen, dan?’
Hij kijkt verschrikt omlaag en meteen woedend naar mij.
‘Ik krijg jou nog wel!’ zegt hij terwijl hij naar buiten rent.

De telefoon gaat. Ik neem op.
‘Met Eduard. Is Anna er ook?’
‘Tja,’ stamel ik. ‘Die is weg…’
‘Weg? Hoezo?’
‘Weet ik niet, ze rende in tranen het pand uit.’
‘In tranen? Wat nou dan?’
Mijn collega’s lachen te hard en het kwartje valt.
‘Oh! Jij! Ik krijg je echt wel te pakken!’
‘Afgesproken,’ zeg ik. Hij hangt op.

Het is het eind van de middag. Eduard heeft zich niet meer laten zien. Ik werk nog wat persberichten bij als de telefoon gaat. Ik neem op. Aan de andere kant van de lijn klinkt een overduidelijk verdraaide stem.
‘Ja, met van Dijk. Ik heb een leuke tip voor de krant!’
‘Oh ja, wat dan?’
‘Er is hier een gewapende overval bezig!’
‘Oh dat! Ja dat weet ik.’
Het blijft stil aan de andere kant van de lijn.
‘Eduard?’ vraag ik kalm.
'Ja?' klinkt het onzeker.
‘1 april,' zeg ik.
Het blijft even stil. Dan wordt de verbinding verbroken met de meest teleurgestelde klik die ik ooit heb gehoord.

De Spoorweg Code

In de trein van Amsterdam naar Kampen stelde mijn vriendin gisteren een intrigerende vraag: waarom heeft een treinkaartje een nummer? Het antwoord hierop bleek, zoals we even later ontdekten, niet zo eenvoudig.

De NS heeft me altijd gefascineerd. Maar dan op dezelfde manier waarop je urenlang aan een splinter kan pulken terwijl je weet hij hierdoor alleen maar dieper in je vlees dringt. Tijdens mijn studie was de trein een prima vervoermiddel vanwege twee cruciale eigenschappen. Het was A) Gratis en B) Het kostte niets. Ik was nog een van de gelukkigen die lange tijd de hele week rond kon toeren. Jawel jongelui, zeven dagen per week van vroeg tot laat gratis met de trein. Ik moet zeggen dat dit de enige periode is geweest dat ik vond dat de Spoorwegen waar boden voor mijn geld.

Mijn vriendin en ik gingen gisteren een dagje naar Amsterdam. Met de trein, want zelfs als verstokte automobilist moet ik toegeven dat dit toch wel de beste manier was. Bovendien hoefden we nergens op tijd te zijn, dus vertraging was voor ons geen risico. Sowieso niet, want als je geen haast hebt rijden treinen altijd als een zonnetje. Pas als je hijgend het station oprent met de verwilderde blik van iemand die naar een sollicitatiegesprek moet waar zijn huis, gezondheid en relatie van afhangen, halveren de treinen binnen een straal van tweehonderd kilometer hun snelheid.

Maar ik dwaal af. Op de weg terug naar Kampen was ik moe. Zo moe dat ik geen logisch antwoord kon bedenken op de vraag die mijn vriendin plots stelde nadat ze enige tijd geïntrigeerd naar haar treinkaartje had zitten kijken.

“Waarom heeft een treinkaartje een nummer?”
Ik keek en zag inderdaad dat tussen ‘reductie’ en ‘prijs’ mijn kaartje nummer 442909 had. Mijn vriendin had nummer 442910. Ze is immers een half jaar ouder dan ik.

Op dat moment kwam de conducteur de coupé binnen. Mijn journalistieke nieuwsgierigheid was voldoende gewekt om, nadat hij mijn biljet had geknipt, te vragen:

“Waarom heeft een kaartje een nummer?”

Dat is precies het soort keiharde vragen dat wij journalisten graag stellen om De Waarheid te Achterhalen.

De man keek me met een lichte paniek, en behoorlijk wat chagrijn, aan. Kennelijk was het niet de bedoeling dat ik vragen stelde waar hij niet op was voorbereid. Ik stel me voor dat een conducteur talloze cursussen volgt om, bijvoorbeeld, om te gaan met Agressieve Wanbetalers, Voetbalsupporters en Mensen Die Hun Voeten Op De Bank Leggen Zonder Iets Er Onder. Waar deze man duidelijk nog nooit mee te maken had gehad was Reizigers Die Vragen Waarom Kaartjes Nummers Hebben. Misschien is dat de gevorderde cursus en was deze man nog niet geslaagd voor het onderdeel Indringend Staren Naar Reizigers Die Hun Kaartje Zo Snel Niet Kunnen Vinden Zodat Ze Nog Zenuwachtiger Worden en nam hij het mij kwalijk dat ik hem iets vroeg dat buiten zijn expertise lag. In elke geval keek hij naar het biljet en zei:

“Dat is het nummer van uw trein. Alle treinen hebben nummers.”
“Maar,” vroeg ik, met diezelfde keiharde journalistieke instelling, “hoe kan de NS nou van tevoren weten welke trein ik ga nemen?”

De conducteur keek nogmaals op mijn kaartje. En naar mij. Ik zag dat hij overwoog of hij me geen boete kon geven. Maar ik had Mijn Voeten Niet Op De Bank en de hoofdrolspeler in dit vraaggesprek (het kaartje) was overduidelijk het bewijs dat ik weldegelijk Betalend Reiziger was. Hij deed een tweede poging:

“Oh wacht DIT nummer,” zei hij, waarmee hij weer wat bedenktijd had gewonnen, “Ja, dat is heel simpel. Dat nummer dat staat op een kaartje zodat wij, in bepaalde situaties, iets voor een reiziger kunnen regelen. Dan kunnen we een nummer als dat nodig is intrekken.”

Hij keek me triomfantelijk aan. Ik besloot dat dit ongeveer wel de grens was van wat ik met Keiharde Journalistieke Methoden kon bereiken. Doorvragen was op dit moment ongeveer hetzelfde als een vlieg, waar iemand de vleugels al had uitgetrokken, ook nog eens van zijn pootjes ontdoen. En ik ben tegen iedere vorm van dierenmishandeling. De conducteur knipte demonstatief het kaartje van de volgende reiziger, één die naar hij hoopte niet wilde weten wat de code achter CH betekende in de rechter onderhoek van een biljet (in mijn geval 232959), en werkte zich zo snel hij kon naar het volgende treinstel toe.

Toch denk ik dat er wel een kern van waarheid zit in wat hij zei. Waarschijnlijk staan er scanners op ieder perron die vaststellen of iemand haast heeft. Als dat zo is wordt Zijn Nummer Ingetrokken. Het is de enige verklaring.

zondag, april 03, 2005

De oervoet

Minstens één keer per dag trap ik in mijn eigen huis (dat ik écht iedere week stofzuig) op iets pijnlijk hards. Meestal is het een heel klein steentje of een korrel kattenbak vulling of een uitgedroogd stukje brood dat aan een epische zwerftocht door mijn woning is begonnen, om te eindigen onder mijn blote voet.

Behalve deze korrelgerelateerde gebeurtenissen stoot ik met enige regelmaat mijn tenen. Aan de trap, aan de drempel van de douche, aan de deur en verder aan eigenlijk ieder harde uitsteeksel in mijn huis. En hoewel ik katholiek ben opgevoed weet ik zeker dat de woorden die ik gebruik na een dergelijke ervaring er voor zullen zorgen dat ik de hemel nooit van binnen zal zien.

Wat ik dus absoluut niet begrijp is dat er nog steeds volkeren op deze aarde leven die geen schoenen dragen. Deze mensen gaan blootsvoets door het leven. Ik kan maar niet bevatten dat deze schoenlozen doorgaans wonen in het meest voetonvriendelijke gebied dat je je maar kan voorstellen: het oerwoud. Als mijn huis al zo'n mijnenveld van potentiële vloekbuien is, hoe kan een mens dan over een bodem lopen waar niet alleen de meest akelige wortels, takken, doornen en scheermesscherpe stenen in grote aantallen aanwezig zijn, maar diezelfde grond bevolkt is met schorpioenen, giftige steekinsecten, slangen en spinnen van het formaat van een middelgrote huiskat? Deze mensen lopen niet alleen in deze omgeving, ze rennen er zelfs. Nou weet ik niet hoe het met u gesteld is, maar als ik op blote voeten over straat loop doe ik altijd mijn best om de grond zo weinig mogelijk aan te raken. Het is meer een soort op mijn tenen huppelen dan rennen, en ik ben me er van bewust dat iedere volgende stap kan eindigen in een glasscherf of doorn.

Ik vermoed dat ik er belachelijk uitzie als ik blootsvoets buiten loop en ik doe er dan ook alles aan om het te voorkomen. De laatste keer dat ik er niet onderuit kwam was toen afgelopen dinsdag tijdens het eten de deurbel ging. De achterbuurvrouw kwam vragen of ik misschien een kat miste. Ze vertelde dat er één van het dak was gevallen en in haar tuin was beland. Inderdaad was Lucie, mijn avontuurlijk maar niet al te intelligente lapjespoes, door het dakraam naar buiten geslopen. Op blote voeten rende ik over straat, dwars door een bouwput en over behoorlijk ongelijke kinderhoofdjes naar de relevante achtertuin waar Lucie inderdaad onder een tuintafel in opperste paniek zat te schreeuwen. Ze was met de schrik vrijgekomen en wist heel zeker dat, waar ze nu ook weer was terecht gekomen, ze hier beslist niet wilde zijn.

Eenmaal binnen keerde de rust weer. Opeens herinnerde ik me mijn blote voeten veegde ze schoon, aangezien ze bedekt waren met zandkorrels en een assortiment Zeer Scherpe Steentjes. Ik had er niets van gevoeld. Kennelijk heeft ieder mens nog steeds de beschikking over de 'oervoet'. Maar alleen onder de juiste omstandigheden.

vrijdag, april 01, 2005

Ander gezicht



In de tentoonstelling 'Alles Dali' in museum Boijmans van Beuningen staat onder andere deze minatuurversie van de beroemde 'Mae West kamer'.  Posted by Hello

'Jij heet Harry, toch?'

We zijn allebei moe. Mijn vriendin en ik hebben het grootste deel van de dag rondgeslenterd in Boijmans van Beuningen voor de Dali tentoonstelling. Toch lopen we nog even over de Lijnbaan en als vanzelf ga ik bij boekhandel Donner binnen. Ik kwam daar vroeger vaak, toen ik nog in Sliedrecht woonde. Het is een van de grootste boekhandels van Nederland. Acht verdiepingen met boeken, cd's, bladmuziek en weet ik veel wat nog meer.
Ik verzamel boeken over schrijven en loop daarom naar de info balie om de weg te vragen. Er is niemand. Ik besluit opvallend zoekend om me heen te kijken in de hoop dat een medewerker te hulp schiet.
'Kan ik u helpen?' zegt een jongeman, ongeveer mijn leeftijd en met een paardestaart.
'Ik zoek boeken over schrijven.'
'Dan moet u beneden zijn... Jij heet Harry, toch?'
Ik kijk hem verbaasd aan.
'Niet? Oh sorry.'
'Thomas?'
'Ja!'
Mijn oude buurjongen. De laatste keer dag ik hem had gezien moet een jaar of vijftien terug zijn geweest. Ik stel mijn vriendin aan hem voor. Thomas, Fred en ik speelden als kind vaak samen. We woonden in dezelfde straat.
We praten even: hoe is het met je ouders, wat doe je, hoe gaat het? We wisselen e-mail adressen uit en beloven contact te houden. Hij moet verder met werken. Ik moet dat boek kopen wat ik eigenlijk niet nodig heb.
'Doe je ouders de groeten!' roep ik hem na.
'Zal ik zeker doen!'
En we gaan weer onze eigen weg.

dinsdag, maart 29, 2005

Drenkeling

Ik heb geen gevoel voor mode. Totaal niet. Ik koop wat me past en wat ik kan betalen. Dat zijn de enige criteria. Dit tot grote afschuw van mijn vriendin die het tot haar persoonlijke doel heeft gemaakt om nog ‘iets’ van mijn kledingkeuze te maken. Ik heb gemerkt dat discussieren geen enkele zin heeft. Als zij zijdelings opmerkt dat ‘we’ weer eens een ‘leuke broek gaan kopen’ weet ik dat ik de rest van de middag door zal brengen in pashokjes waar enorme spiegels genadeloos laten zien dat ik geen twintig meer ben.
Ik voel me dan net een drenkeling op een onbewoond eiland, dat vanuit het hokje hulpeloos moet wachten op redding. Want, aangezien ik inmiddels heb bewezen geen ‘smaak’ te hebben, moet ieder kledingsstuk door mijn vriendin gekeurd worden. Ik wacht dus in het hokje tot ze heeft gekeken. Zij is ondertussen op zoek naar ‘wat beters’ en ik durf niet op mijn sokken de winkel te doorzoeken, omdat ik me heel erg bewust ben van het feit dat die streepjes echt niet afkleden. Ik wacht dus op het verlossende woord, terwijl ik verwoed probeer mijn buik in te houden. Dan gaat het gordijntje opzij en bekijkt ze me met een kritische blik.
‘En?’ vraag ik hoopvol. Maar haar ogen spreken boekdelen.
‘Probeer deze eens.’ zegt ze. En weg is ze. Op zoek naar ‘iets beters’. En ik wacht op redding.

zondag, maart 27, 2005

Dr Who recensie

Cybermen, Daleks, een oude telefooncel en niet al te veel oog voor plotgaten. Dr Who was een van mijn favoriete Sci Fi series, in het zelfde rijtje als Star Trek, Blake's Seven en Battlestar Galactica. Zaterdag was de eerste aflevering van een totaal nieuwe serie met de naamloze doctor op BBC 1 te zien. En ik was niet teleurgesteld, al was het niet de perfecte regeneratie waar ik op hoopte.

Eerst het goede nieuws: de nieuwe serie is leuk. De special effects zijn net goed genoeg om niet af te leiden en het plot van de eerste aflevering ("Rose") bevat veel gevoel voor humor en is in de beste traditie van de B-film. Verwacht geen doortimmerde logica of plausibele science fiction. De nieuwe doctor is meer verwant aan een serie als Buffy the Vampireslayer dan aan Star Trek. En dat is goed. De oude serie draaide om een vaste formule: Doctor landde met zijn tijdmachine de Tardis (een oude telefooncel die van binnen groter is dan van buiten) in een periode uit de geschiedenis van de Aarde, of op een vreemde planeet. Daar moest hij de strijd aan gaan met het een of andere monster dat de Aarde wilde vernietigen of veroveren. In die goede oude jaren zestig waren de monsters van rubber en de personages van triplex, maar toch was het topvermaakt dat zelfs heel wat kinderen nachtmerries gaf. (Nog steeds is het 'Exterminate...Exterminate...' van de Daleks een geluid waar ik kippevel van krijg.)

De nieuwe doctor volgt dit stramien op de voet, maar in plaats van verhalen die over meerdere afleveringen zijn uitgesmeerd (het duurde vroeger vaak vijf weken voor je wist of de doctor op nieuw de dreiging kon keren) is het nu in drie kwartier voorbij. Jawel: 1 verhaal per aflevering.

Ook terug is de metgezel van de doctor. In dit geval is dat Rose, en de eerste aflevering laat zien hoe zij de companion van de doctor wordt. Actrice Billie Piper is een geweldige babe die gelukkig meer is dan een dom blondje. Ze is niet het type dat door monsters wordt opgejaagd en struikelt omdat haar hak breekt. Zoals Rose tijdens de pilot zegt: 'Ik heb geen baan en geen opleiding maar ik ben wel gymnaste,' waarop ze stoer aan een ketting slingert in een charge om de docter te redden. Pittig.

Toch is het niet allemaal geweldig. Om te beginnen is er een nieuwe Doctor. Christofer Eccleston moet zijn draai nog vinden als Timelord, en zijn timing kan een stuk beter. Hij heeft nog niet de balans tussen 'weird' en 'wijs', maar dat kan nog komen.

Verder lijkt drie kwartier te kort om een verhaal te vertellen van intergalactische proporties. De eerste aflevering is voorbij voor je er erg in hebt en na afloop bekruipt het gevoel dat je wat delen hebt gemist. Ook hier is het te hopen dat de schrijvers, bevrijd van de druk om alles even uit te moeten leggen voor deel 1, nu lekker uit hun dak kunnen gaan.

Docter Who is terug. En dat is geweldig. Het is lang geleden dat de BBC een eigen SF serie produceerde en ik ben blij dat ze de gok wagen. Alles wijst er op dat dit een waardige opvolger gaat worden en ik zit in elk geval iedere zaterdag om half acht voor de buis.

donderdag, maart 24, 2005

Hallo toekomst

Nou, mijn carriere als telemarketeer zit er nu officieel op. Gisteren heb ik afscheid genomen en mijn collega's verrasten me met een paar hele leuke persoonlijke cadeau's. Het werk zal ik zeker niet missen. De mensen wel. Eindelijk zie ik weer mogelijkheden om fictie te schrijven. Daarvoor ontbrak me domweg de tijd. En ik ben blij dat ik voor het eerst in jaren weer 's avonds thuis ben. Dat is wel een enorme opluchting.


Dit hoef ik dus nooit meer te doen! Posted by Hello

maandag, maart 21, 2005

Droef

15.000 mensen heb ik de afgelopen drie jaar gesproken. Misschien wel meer. Ik was telemarketeer. Drie avonden per week, vier uur lang. Drie jaar van irritatie, belediging en ook hele leuke gesprekken met wildvreemden.

Drie jaar lang was het mijn bijbaantje zodat ik mijn werk als schrijver kon blijven doen. Vandaag heb ik opgezegd. Ik ben op het punt gekomen dat mijn bijbaantje me weerhoud van het werk voor mijn klanten. Toch zal ik het missen. Ik heb daar hele leuke mensen leren kennen. Mijn collega's maakten dat ik het al die tijd heb uitgehouden. Ik zal ze missen. Woensdag is mijn laatste werkdag.

Stadswandeling

Deventer is eigenlijk een groot Kampen. Een middeleeuws stadje met nog veel oude gebouwen. De stadswal staat er nog voor een deel. De straatjes zijn bobbelig en voelen aan alsof er ieder moment een koets over heen kan ratelen. Of op zijn minst een paardenkar.

Ik was er vanmorgen voor een opdracht en had na afloop nog een paar minuten om door het centrum te wandelen. Nu zijn de winkels op maandagmorge bijna allemaal dicht dus was het heerlijk rustig. Hier en daar een wandelaar of iemand die op weg was naar werk of school.

Het vreemde is dat het oude centrum van het ene op het andere moment ophoudt. Opeens sta je bijna op de snelweg, of in elk geval een snelle route waar je tachtig mag, maar honderd rijdt.

Terug dus naar de kinderhoofdjes en nauwe steegje, langs theewinkels en antiekzaken. Nog even genieten van de stilte en de zon. En dan weer met de trein terug naar huis.

zondag, maart 20, 2005

Terug van weggeweest

Na een aantal maanden met plezier te hebben gewerkt voor huis aan huisblad De Krant ben ik daar nu voor 20 uur per week in dienst. Dat is een perfecte aanvulling op mijn free lance schrijf werkzaamheden. En inmiddels heeft jeugdtheaterschool Ventura mij voor drie uur per week aangenomen voor het geven van dramales aan kinderen. Het is heerlijk om te merken dat mensen graag met je willen werken. Ik mag dan ook niet klagen over te weinig werk.

vrijdag, januari 14, 2005

Van Dale Taalweb | Bijbel in sms-taal

Van Dale Taalweb | Bijbel in sms-taal. uit de categorie 'kan het nog gekker?'.

Nog een gelukkig nieuw jaar, trouwens!